14.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 813

Discriminatie, het laatste taboe in Nederland

0
discriminatie-terrorisme-racisme.png
Foto: © International Center for Advocates Against Discrimination

De meest recente cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laten een bittere werkelijkheid zien: de financiële crisis treft vooral ‘nieuwe’ Nederlanders. De werkloosheid onder ‘nieuwe’ Nederlanders is drie keer zo sterk toegenomen als onder autochtonen. De werkloosheid onder jonge ‘nieuwe’ Nederlanders heeft ondertussen Spaanse proporties bereikt. Marokaans-Nederlandse jongeren zijn het zwaarst getroffen: één op drie van hen is werkloos.

De cijfers zijn schokkend en je zou dan ook verwachten dat de Tweede Kamer onze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, stevig onder handen zou nemen. De stilte is echter oorverdovend. Kunt u zich voorstellen wat er zou gebeuren als zulke hoge cijfers voor autochtone jongeren zouden worden gepresenteerd? De minister zou onmiddellijk tot aftreden worden gedwongen.

De uitblijvende reactie onder ‘nieuwe’ Nederlanders zelf is echter net zo verbijsterend. Ook zij lijken deze situatie gelaten te ondergaan. Het idee dat in tijden van crisis periodes van werkloosheid deel van de realiteit zijn wordt blijkbaar zo algemeen aanvaard dat niemand zich vragen stelt bij de uitzonderlijk hoge werkloosheid van ‘nieuwe’ Nederlanders. Er is echter alle reden om dat wel te doen. Ter verklaring van het verschil zullen sommigen aanvoeren dat ‘nieuwe’ Nederlanders lager zijn geschoold.

Het SCP, doorgaans zeer voorzichtig in haar formuleringen, is echter glashelder in het rapport: alle mogelijke invloedrijke achtergrondkenmerken zoals opleiding of arbeidsverleden verklaren maar een derde van het verschil. Ook Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jongeren met precies dezelfde kenmerken zijn twee tot drie zo vaak werkloos.

Er blijft dus eigenlijk maar één woord over. Het onvermijdelijke D woord: discriminatie. Het zelfde SCP toonde het al eerder aan in het rapport Liever Mark dan Mohammed. Mohammed krijgt niet eens de kans om zich te presenteren als kandidaat omdat hij niet wordt uitgenodigd voor een gesprek.

In een recent eigen onderzoek Pathways to Succes interviewden we meer dan 100 hoog opgeleide Turkse en Marokkaanse Nederlanders in Rotterdam en Amsterdam. De ontluisterende conclusie van ons onderzoek is dat zonder een netwerk contact in het bedrijf of de organisatie waar men solliciteert, ‘nieuwe’ Nederlanders meestal niet wordt uitgenodigd. Dat zijn stuk voor stuk zeer ambitieuze mensen, die succesvol zijn tegen de stroom in. Hun ouders konden hen vaak niet praktisch helpen of adviseren in hun studie. Zij hebben het vaak helemaal alleen gedaan.

Dit verhaal eindigt echter met een aantal lichtpuntjes. Pathways to Success laat zien dat als zij via een netwerk contact toch worden uitgenodigd, zij vaak ook worden aangenomen en ook dat hun verdere loopbaan zeer voorspoedig verloopt. Zij weten zich goed te presenteren en springen er bij een sollicitatiegesprek juist uit. De hobbel die ze moeten nemen zit bij het eerste netwerk contact. Op basis van onze onderzoeksbevindingen heeft Mirjam Sterk, Ambassadeur voor de Aanpak van Jeugdwerkloosheid, samen met SER en VNO-NCW het netwerkplatform link2work in het leven geroepen, dat hoog opgeleide afgestudeerden koppelt aan mensen in het bedrijfsleven. Zij moeten natuurlijk nog steeds op sollicitatiegesprek en hun kwaliteiten laten zien, maar dat doen zij overtuigend. Het is dan ook geen positieve discriminatie, het is alleen de deur openen zodat ook deze jongeren de kans krijgen zich te presenteren.

Het andere lichtpunt is dat steeds meer hoog opgeleide jonge ‘nieuwe’ Nederlanders werken als zelfstandige. Sommigen maken daarbij gebruik van hun biculturele achtergrond. De helft van de bewoners in de grote steden is inmiddels van niet Nederlandse afkomt. In de dienstverlening zijn veel bedrijven nog niet ingesteld op die veranderende bevolkingssamenstelling.

Jonge professionals hebben het inzicht en het netwerk om daar wel op in te springen. Advocaten die een eigen praktijk beginnen gericht op cliënten van Marokkaanse afkomst, een gezondheidscentrum gericht op ouderen van Turkse afkomst, ICT’ers die zich richten op nieuw-Nederlandse ondernemers. Het was vroeger de weg voor de laag opgeleide eerste generatie, denk maar aan de Turkse en Marokkaanse winkels, maar het is nu in toenemende mate een springplank voor de hoog opgeleide tweede generatie.

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Bijdrage migrantenorganisaties aan integratie onderschat

0
'nieuwe' Nederlanders - www.zamanvandaag.nl_.jpg
Foto: © AP. 220 ‘nieuwe’ Nederlanders in de Grote Kerk in Den Haag tijdens een welkomstceremonie met koningin Beatrix en minister Rita Verdonk (24 augustus 2006).

In de meeste landen waar Nederlandse migranten wonen, zijn ook organisaties van Nederlandse migranten. Ze vieren bijvoorbeeld samen Sinterklaas en Koningsdag, ze eten bitterballen en drop, ze bidden samen of dansen de klompendans. Die Nederlandse clubs zijn er niet alleen voor de gezelligheid, ze behartigen soms ook de belangen van de Nederlandse migranten en ze geven praktische informatie over het nieuwe land en de lokale cultuur. Meestal gebeurt dat in het Nederlands.

Vanuit een vergelijkbare behoefte zijn er in Nederland in de loop der jaren vele honderden migrantenorganisaties opgericht door mensen die zich hier vestigden. Veel van die organisaties verdwenen na een paar jaar weer, maar sommigen bestaan inmiddels al tientallen jaren. De term ‘migrantenorganisaties’ is voor deze oude organisaties, waar ook kinderen en kleinkinderen van migranten komen, eigenlijk niet meer van toepassing.

Vanaf de jaren zeventig werd door de Nederlandse overheid veel waarde gehecht aan migrantenorganisaties. De ‘zelforganisaties’ konden de gastarbeiders uit hun isolement halen en ze werden ook als nuttig gezien voor belangenbehartiging en aanpassing aan Nederland. Bovendien waren ze een handig vehikel om een soepele terugkeer naar het land van herkomst te bevorderen.

Toen bleek dat de meeste gastarbeiders niet meer terug zouden keren, kregen de migrantenorganisaties een belangrijke rol toegedicht bij de groepsgewijze emancipatie van hun gemeenschappen. Dat idee paste ook mooi in de Nederlandse emancipatietraditie. Zoals eerder de kleine luyden en de katholieken zich binnen het Nederlandse zuilensysteem hadden geëmancipeerd, zo zouden nu ‘nieuwe’ Nederlanders gaan ‘integreren met behoud van eigen (culturele) identiteit’, ondersteund door hun eigen organisaties.

Op hun beurt claimden de bestuurders van diverse migrantenorganisaties (die zich soms presenteerden als de vertegenwoordigers van hele gemeenschappen) ook dat ze die rol konden vervullen. Soms terecht, maar geregeld liepen de organisaties al snel tegen hun beperkingen op.

Zo wilden migrantenorganisaties als professionele instellingen behandeld worden, maar dat konden ze vaak door een gebrek aan kennis en vaardigheden niet waar maken. Voor grootschalige projecten bleken de organisaties, meestal geleid door eerste generatie laagopgeleide mannen, zelden de capaciteiten en de middelen te hebben. De daadkracht van de organisaties werd verder vaak verzwakt door interne conflicten over het voorzitterschap, het woordvoerderschap en vooral de besteding van de subsidiegelden die de organisaties in ruil voor de projecten kregen.

Bovendien stuitten ze in de praktijk geregeld op openlijke of versluierde tegenwerking van lokale overheden en instellingen. Tot hun grote frustratie bleef de rol van migrantenorganisaties meestal beperkt tot het leveren van voor anderen ‘onbereikbare ‘nieuwe’ Nederlanders’. Een andere, vaak gehoorde frustratie van de organisaties is ook dat ze zich niet serieus genomen voelden. Ze mochten opdraven wanneer er problemen waren, maar wanneer ze op grond van signalen uit hun achterban suggesties hadden voor ander beleid, werd er niet of te laat naar ze geluisterd.

Achteraf kun je concluderen dat overheid en migrantenorganisaties met te hoge verwachtingen hun eigen teleurstelling hebben georganiseerd. Vooral door een gebrek aan goed opgeleid middenkader konden de organisaties de rol niet waarmaken die ze soms claimden. Tegelijkertijd kregen ze van de overheid zelden de rol die hen eerder was beloofd.

Het beeld van migrantenorganisaties is veranderd. Ze lijken vooral symbool te zijn geworden van een mislukt integratiebeleid. Dat wordt versterkt door de culturalisering van het integratiedebat. De waarde die in de jaren tachtig nog werd gehecht aan ‘integratie met behoud van eigen cultuur’, heeft de afgelopen 20 jaar plaats gemaakt voor het beeld dat de eigen cultuur juist een belangrijke oorzaak van de achterstand is. Het cultureel en religieus ‘anders zijn’ van ‘nieuwe’ Nederlanders is steeds meer geproblematiseerd.

De rol van migrantenorganisaties is inmiddels marginaler geworden. In beleidsnotities van landelijke en lokale overheden worden ze nog maar zelden genoemd en veel adviesraden zijn verdwenen of verdwijnen anders binnenkort. Organisaties die sterk van overheidssubsidies afhankelijk waren geworden, zijn deels opgeheven. Vooral de organisaties met veel vrijwilligers, met betalende leden en donateurs (vaak religieuze organisaties) of organisaties die weten te verjongen, kunnen overleven.

De cruciale vraag die na 40 jaar nog steeds gesteld wordt is of de migrantenorganisaties nu segregatie bevorderen of juist een springplank vormen voor integratie en deelname aan de samenleving. Uit diverse onderzoeken, zoals ook uit het rapport over Turkse religieuze stromingen en organisaties dat minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Lodewijk Asscher onlangs naar de Tweede Kamer stuurde, komt op die vraag al jaren hetzelfde antwoord: ze doen het allebei.

Migrantenorganisaties dragen bij aan bonding (betrokkenheid bij de eigen groep), maar ook aan bridging (banden met de rest van de samenleving). In welke mate ze bonden danwel bridgen verschilt per organisatie. Het is de vraag of de huidige marginalisering van migrantenorganisaties terecht is. In de vorige eeuw werd hun bijdrage aan integratie schromelijk overschat, nu lijkt eerder sprake van onderschatting. Sommige van deze organisaties kunnen nog steeds een bijdrage leveren aan de participatie van groepen die door reguliere instellingen moeilijk bereikt worden. Het is in eerste instantie aan die organisaties zelf om dat te bewijzen.

Ewoud Butter is hoofdredacteur van de nieuws- en opiniewebsite Republiek Allochtonië en mede-oprichter en redacteur van de website Polderislam, die achtergrondinformatie biedt over moslims, islamitische stromingen en de institutionalisering van de islam in Nederland. Hij deed onderzoek naar radicalisering en begeleidde diverse projecten in Noord-Holland. Volg hem op Twitter: @ewoudbutter

Weerzin Westen jegens IS terecht, maar zelfkennis zou tot relativering moeten leiden

0
guillotine.jpg
Foto: © Reuters

Met de onthoofdingen van westerse gijzelaars bereikt IS precies wat ze er vermoedelijk mee beoogt: het Westen zodanig vernederen dat het tot een halfslachtige (want voorlopig alleen tot luchtaanvallen beperkte) interventie besluit, die het idee dat het Westen het op ‘de islam’ voorzien heeft bij geradicaliseerde moslimjongeren voedt en zo nieuwe strijders voor het zelfbenoemde ‘kalifaat’ oplevert. Het feit dat Obama er inmiddels met veel moeite in geslaagd is een om een anti-IS-coalitie, waar ook een aantal islamitische landen aan deelnemen, in elkaar te knutselen zal daaraan weinig afbreuk doen, omdat de desbetreffende islamitische regeringen voor IS’ers ofwel te seculier (Egypte) ofwel te hypocriet (Saoedi-Arabië) ofwel te sjiitisch (Iran) zijn. Om van het feitelijk in de kaart spelen van de tirannie van Assad te zwijgen.

Het is het onthoofden van twee Amerikanen dat de Amerikaanse publieke opinie, die na twee moeizaam voortslepende oorlogen (Irak en Afghanistan) oorlogsmoe geworden was, als een blad aan een boom heeft doen omslaan en Obama dwong om ‘iets te doen’. De onthoofdingen gelden met de amputatie-strafpraktijken als belangrijkste blijk van de barbaarsheid van het ‘kalifaat’ – ongeacht het feit dat in onze trouwe bondgenoot Saoedi-Arabië hetzelfde al jaar en dag gebeurt, en ook gewoon in het openbaar. Nog onlangs is in Saoedi-Arabië een iets te eigenzinnige blogger tot 1.000 zweepslagen veroordeeld, zonder dat dit tot dusver tot enig officieel protest vanuit westerse hoofdsteden heeft geleid. Een vrouw die het gewaagd had achter het stuur van een auto te kruipen, ging hem daarin voor.

Als onthoofden bovendien ‘middeleeuws’ is, dan hebben de Middeleeuwen in Frankrijk tot 1981 geduurd. Toen pas werd door de nieuwe president Mitterrand de guillotine afgeschaft. Van publieke executies was inmiddels weliswaar geen sprake meer, maar dat slechts een paar generaties eerder waren die nog gangbaar. Elders in Europa is de doodstraf meestal pas in de loop van de negentiende eeuw uit het strafboek gehaald (uit het burgerlijk recht, uit het krijgsrecht nog niet), en de laatste lijfstraffen verdwenen ook in Nederland pas in de nadagen van koning Willem I (1815-1840). Wat IS nu doet, deden wij in de door oud-premier Balkenende hooggeprezen VOC-tijden van de Gouden Eeuw zelf ook nog gewoon in het openbaar op de Dam. De guillotine was overigens tijdens de Franse Revolutie (1789-1799) juist ingevoerd omdat zij als een humane vorm van executie gold, die in elk geval sneller en pijnlozer verloopt dan voordien gangbaar was – en ook nu nog in een aantal Amerikaanse staten het geval is, waar de doodstrijd van een veroordeelde door haperende apparatuur soms een marteling van een half uur of langer blijkt.

De huidige afschuw over onthoofding, dat thans met het slachten van een dier wordt geassocieerd, geeft aan hoezeer bepaalde waardeoordelen in de loop der eeuwen verschuiven. Historisch gezien is het namelijk zo dat waar onthoofden nu als het toppunt van barbaarsheid en vernedering wordt gezien, dit in de eeuwen voor de Franse Revolutie juist anders lag: onthoofden met het zwaard gold als de meest eervolle vorm van doodstraf, voorbehouden aan patriciërs en edellieden. De belangrijkste Nederlandse staatsman uit de zeventiende eeuw, Van Oldenbarnevelt, kwam zo in 1619 als gevolg van een gerechtelijke moord op het schavot in Den Haag aan zijn eind. Ophanging – het lot dat Saddam nog trof – gold daarentegen als de verachtelijke doodstraf voor ordinair geboefte. En wie de hand aan een vorst sloeg, wachtte nog een veel gruwelijker lot. Zowel de moordenaar van Willem van Oranje in 1584, als de pleger van de mislukte aanslag op de Franse koning Lodewijk XV in 1757 werden gevierendeeld. Ik verzeker U: daarbij vergeleken is zelfs een steniging op z’n Iraans een tamelijk milde dood.

Kortom: de westerse weerzin jegens IS is terecht, maar een minimum aan zelfkennis zou in het Westen tegelijk ook tot enige historische relativering moeten leiden als het om een vermeende eeuwenoude humanitaire tegenstelling tussen de christelijke en de islamitische beschaving gaat. Pas dankzij de Verlichting kwam in Europa aan barbarij een eind waarmee de kerk meer dan duizend jaar lang niet zoveel moeite had.

Vaak zien wij echter het tegendeel, en wordt die tegenstelling juist verabsoluteerd. Zo stelde de Israëlische premier Netanyahu laatst zijn eigen lastpak, Hamas, op één lijn met IS, wat zelfs Washington te ver ging: de openbare terechtstelling van vermeende Palestijnse collaborateurs door Hamas zou volgens hem bewijzen dat het één pot nat was. Wel: Israël zélf executeert in oorlogstijd zonder enige vorm van proces mogelijke Hamas-leiders, Hamas executeert in oorlogstijd na tenminste nog een vorm van proces mogelijke verraders. Het laatste schijnen we van Netanyahu barbaars te moeten vinden, het eerste beschaafd. Het wezenlijke verschil in moreel opzicht tussen beide ontgaat mij.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Bondgenoot Saoedi-Arabië lijkt verdacht veel op vijand IS

0
ISIS-Turkije-Kobani-grondoffensief.png
Foto: © Institute for the Study of War

Ik had besloten te kijken, maar het kijken zelf was hels. Mijn handen met gespreide vingers voor mijn ogen houdend, me van de mogelijkheid verzekerend om de vingers te sluiten als het te erg werd, keek ik naar de beelden van de onthoofding. Waarom ik vond dat ik moest kijken? Ik volg het debat, ik bemoei me ermee, en dan moet je alles gezien hebben, ook de onthoofdingen. Maar in het filmpje waar ik naar keek, was, in tegenstelling tot wat we gewend zijn, niet een enkele onthoofding te zien, het waren er drie op een rij. De beul had geen bivakmuts op, was gekleed in een witte djellaba en droeg een sabel. Met één houw hieuw hij het hoofd van de eerste veroordeelde af, die – gelukkig – geblinddoekt was, maar geen oranje kleding droeg. Routineus reinigde de beul vervolgens het sabel met een doek, en deed hij zijn beulsplicht voor een tweede en derde keer. De hoofden rolden op de grond en het publiek schreeuwde van afschuw. Het filmpje bewoog nogal en was opgenomen van achter een auto in een stadse omgeving. Duidelijk door een amateur opgenomen. Het miste de finesses en professionaliteit van de Islamic State Studios.

Het filmpje was onderdeel van een Amerikaans actualiteitenprogramma en de discussie in de show ging over het gegeven dat er nog wel meer staten waren waar de doodstraf middels onthoofding werd uitgevoerd: het ging om het Koninkrijk Saoedi-Arabië, onze bondgenoot en partner in de ‘Coalition of the Willing’. Waar terecht allerwegen moord en brand wordt geschreeuwd over de meedogenloze praktijken van terreurgroep IS wordt Saoedi-Arabië met schapenwollen handschoentjes aangepakt. Het land is een trouwe bondgenoot van de Verenigde Staten en oliehofleverancier van de wereld. Dat het wrede Saoedische systeem verdacht veel lijkt op dat van IS is blijkbaar een taboe in de westerse politiek.

Nog maar een half jaar geleden verklaarde minister van Buitenlandse Zaken Timmermans desnoods zijn opwachting te maken bij de Saoedische autoriteiten om tekst en uitleg te geven over de alternatieve Saoedische vlag die PVV-leider Geert Wilders gepresenteerd had en waarop stond: ”De islam is een leugen, de profeet een misdadiger en de Koran gif?” Hij moest de opgewonden Saoedische gemoederen tot bedaren brengen door te zeggen dat hij het ook allemaal heel spijtig vond, maar dat dit nu eenmaal bij de vrijheid van meningsuiting hoort. 

Politiek herbergt van nature opportunisme en daarmee hypocrisie. Een aanstormende ‘staat’ die hoofden afhakt moet tegen elke prijs bestreden worden, maar een gevestigde staat die hoofden afhakt wordt zeer gewaardeerd als economische partner en als bondgenoot om een extremistische vijand te bestrijden.

Er is nog een voorbeeld van een staat die haar onafhankelijkheid won middels een uiterst meedogenloze strijd waarin menig kop gesneld werd. De Algerijnse bevrijdingsbeweging Front de Libération Nationale (FLN) voerde een niets ontziende strijd tegen de Franse koloniale overheerser met methodes waar IS nog van kan leren. Maar datzelfde FLN versloeg de Fransen, richtte vervolgens Algerije in naar haar ideologische  – linkse – dogma’s en werd uiteindelijk een staat die haar plaats zocht en kreeg in de wereld. 

Vraag is nu of IS een staat zal worden als Algerije en Saoedi-Arabië: met een gruwelijk verleden als Algerije en een afschrikwekkend systeem als dat van Saoedi-Arabië, maar wel een staat die haar plaats gevonden zal hebben tussen de wereldnaties.

Het lijkt onvoorstelbaar, maar het zou zomaar kunnen. En misschien is dat wel de reden dat Turkije ondanks wat lichte ‘ook-wij-gaan-IS-verslaan’-retoriek zo voorzichtig blijft manoeuvreren. Want het zou zomaar kunnen dat het land straks een lange grens gaat delen met een gevestigde staat.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Interventie zonder einde

0
F22_30.png
Foto: © Reuters

En zo is, met Amerika, ook Nederland weer vrijwel automatisch de volgende oorlog in het Midden-Oosten ingerold. In plaats van de vredespresident die hij hoopte te worden door twee oorlogen ? in Afghanistan en Irak ? te beëindigen, is Obama met de bombardementen op IS een nieuwe oorlog gestart. Ditmaal niet, zoals bij de opstand tegen Kaddafi in Libië, leading from behind, maar gewoon voorop. Het maakt opnieuw duidelijk dat het niet zo makkelijk is de impopulaire erfenis van een voorganger van je af te schudden: met Bush’ aanval op Saddam Hoessein is de chaos begonnen, waarbij tirannie plaats heeft gemaakt voor anarchie.

Dat Obama niet stond te springen om opnieuw te interveniëren, is de afgelopen jaren wel duidelijk geworden. Niet alleen hij, ook het Amerikaanse electoraat was oorlogsmoe. Vandaar dat hij, met Libië in het achterhoofd, al die tijd niet in de aanmerkelijk bloedigere burgeroorlog in Syrië heeft ingegrepen en de rode lijn die hijzelf getrokken had, stilzwijgend opgaf. Bij de etnische en religieuze complexiteit van Syrië verbleekt immers Libië. Syrië vormt het echte kruitvat in deze contreien.

De snelle expansie van IS liet Washington inmiddels echter steeds minder keuze, omdat de zelfbenoemde ‘kalief’ Baghdadi ? anders dan Assad ? geen ‘binnenlands’ probleem is, maar de hele statenorde in het Midden-Oosten dreigt op te blazen. Door de onthoofding van twee Amerikanen is bovendien de stemming in Amerika omgeslagen, en door de kantelende publieke opinie voelt Obama zich gedwongen in te grijpen. In het Midden-Oosten zorgt dat bij de slachtoffers van het oorlogsgeweld voor dubbele gevoelens. Enerzijds is men blij dat er nu eindelijk hulp van buiten komt. Anderzijds versterkt dat het idee dat Amerika twee onthoofde Amerikanen erger vindt dan honderdduizenden door Assad vermoorde Syriërs ? die vormden tot dusverre immers géén reden tot ingrijpen.

Dat Nederland vervolgens ook militair is gaan meedoen, kan in het licht van de geschiedenis niet echt verbazen, ook al beperkt de Nederlandse inzet zich om volkenrechtelijke redenen (wel toestemming van Bagdad, niet van Damascus) tot Irak. Opvallend is daarbij dat in Den Haag de discussie zich opnieuw vooral op de mogelijke legitimiteit van militair ingrijpen heeft geconcentreerd, en minder op de mogelijke effectiviteit. Eigenlijk heeft alleen GroenLinks die vraag gesteld.

Dat iets politiek legitiem is, impliceert namelijk niet dat iets daarmee ook politiek verstandig is. Woede en afschuw alleen, zo schreef Wouter Bos al terecht in zijn Volkskrant-column van 18 september, zijn voor het beginnen van een nieuwe oorlog niet genoeg. Het is nu eenmaal veel makkelijker om een oorlog te beginnen, dan om die succesvol te beëindigen, en op het Binnenhof zijn de risico’s van niet-ingrijpen en van wel-ingrijpen nauwelijks tegen elkaar afgewogen. Eén ding weten we wel: eerdere westerse interventie heeft niet opgeleverd wat men ervan verwachtte. In Afghanistan is nu met hangen en wurgen een compromis-regering tot stand gekomen, maar de Taliban staan nog steeds met bommen klaar om het wankele pact op te blazen. In Irak kwam na de val van de soenniet Saddam geen democraat, maar een sjiitische sektariër aan de macht, wat de soennieten massaal in de armen van IS heeft gedreven. En Libië lijkt het gelijk van Kaddafi te illustreren, die eens stelde dat zonder zijn harde hand het land uit elkaar zou vallen.

Welke argumenten zijn er dan om aan te nemen dat deze nieuwe strijd tegen IS ditmaal wél succesvol zal zijn? Opnieuw worden irreële verwachtingen geschapen om de westerse bemoeienis te legitimeren. Was Obama aanvankelijk nog terughoudend door te stellen dat vernietiging van IS een illusie is en indamming het hoogst haalbare, nu heeft hij dat voorbehoud laten varen. Al stelt hij nadrukkelijk zich tot luchtaanvallen te beperken en geen Amerikaanse troepen op de grond te willen hebben, IS zal op de grond verslagen moeten worden. Gaat dat zonder de Amerikaanse landmacht? En Den Haag vervalt in de oude fout door weer met een tijdpad aan te komen: we doen voor een jaartje mee. Zoiets dacht men 100 jaar geleden ook bij het uitbreken van wat vervolgens de Eerste Wereldoorlog zou blijken te worden: vóór Kerst weer thuis. Maar een oorlog valt niet te plannen, al was het maar omdat een oorlog een politieke situatie is waarin de vijand niet meewerkt.

Daarbij zullen, naarmate de strijd intensiveert omdat IS niet van opgeven weet, onvermijdelijk ook veel bur­gerslachtoffers vallen. Koren op de molen van de IS-propaganda. Dat is het grote dilemma: men realiseert zich te weinig dat een beetje oorlog voeren (om burgers te sparen) niet gaat, maar voluit oorlog voeren (met veel burgerdoden) voor een nieuwe toestroom aan IS-strijders zal zorgen. Het gevaar is dat men met deze interventie-zonder-einde juist meer terroristen creëert dan elimineert, en zo dus bevordert wat men wil bestrijden.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus

Luister ook eens naar de mainstream-moslim

0

Dat maar liefst 10 Arabische landen steun hebben toegezegd aan de coalitie tegen terreurgroep IS, veel prominente moslimleiders zich uitspraken tegen de terreurgroep en moslims op social media massaal de acties van de terreurgroep veroordelen, zijn slechts een paar voorbeelden die bewijzen dat de meeste moslims niets moeten hebben van deze gestoorde militanten.

Feit blijft dat inmiddels duizenden jonge moslims vanuit West-Europa naar Irak of Syrië zijn afgereisd om te vechten voor IS. En dat er behalve IS nog vele andere gewelddadige, zogenaamd islamitische terreurgroepen actief zijn in de wereld maakt het leven van de ‘gewone’ moslim er niet gemakkelijker op. Dat heeft geleid tot een storm van kritiek op moslims. Sterker nog, het lijkt er op dat er sinds de aanslagen van 9/11 niet zoveel kritiek op hen was. De ‘gewone’ moslim is daarmee één van de grootste slachtoffers van de terreurdaden van dit soort groepen. Want hoe fel de ‘gewone’ moslim zich ook keert tegen de militanten die dood en verderf zaaien in naam van de islam, veel mensen blijven islam aan terreur koppelen.

Intussen moeten de ‘gewone’ moslims twijfelaars keer op keer uitleggen dat een moslim geen terrorist kan zijn, en een terrorist geen moslim kan zijn. Wat niet helpt, is dat er nog altijd politici zijn die elke kans in de Tweede Kamer en in de media aangrijpen om hun wantrouwen te uiten jegens de islam. Ik roep alle nuchtere mensen op na te gaan of dergelijke beweringen wel waar zijn. Luister naar de mainstream-moslim en kijk wat die te vertellen heeft. Juist omdat er ‘haatimams’ bestaan – ook in Nederland – die verwarde jongeren weten te overtuigen van hun extremistische ideeën, zouden de mainstream-moslims gesteund moeten worden.

Naast de religieuze en culturele identiteit die ingebed wordt tijdens de opvoeding en onderwijs van kinderen, moet de ‘gewone’ moslims ook op een goede manier kunnen vertellen waarom zij respect moeten hebben voor andersdenkenden, en dat we allen deel uitmaken van dit land. Zonder goede opvoeding en onderwijs bestaat de kans dat een kind zich gaat afzetten tegen de samenleving. We moeten onze kinderen de democratische waarden meegeven en vertellen dat deze niet op gespannen voet staan met de islam. De basis ligt in het samenwerken met moslimgemeenschappen die al jarenlang op een vreedzame manier in Nederland hun gang gaan. Zij vertegenwoordigen de ware islam met hun vreedzame onderwijs- en burgerschapsvormingsprojecten.

Om radicalisering onder jongeren te voorkomen en bestrijden, moet de overheid een bondgenootschap aangaan met die gemeenschappen. Maar ze worden vaak weggezet als integratiebelemmerend omdat ze moslim zijn. Laat ik mezelf als voorbeeld nemen. Ik bid dagelijks, doe mee aan de ramadan en drink niet. Ben ik daarmee integratiebelemmerend en niet geïntegreerd? Men lijkt er aan voorbij te gaan dat ik dagelijks een bijdrage probeer te leveren aan onze samenleving. In mijn werk, maar ook in persoonlijke sfeer. Blijkbaar is het bedreigend dat ik maatschappelijk betrokken ben vanwege de inspiratie die ik haal uit mijn geloof. Maar: een CDA’er is toch ook niet bedreigend?

De politiek moet investeren in de mainstream-moslims. Waardeer hen als serieuze gesprekspartner in plaats van ze weg te zetten als integratiebelemmerend. Islam is een onlosmakelijk onderdeel geworden van de Nederlandse en Westerse samenleving. Een Nederland zonder moslims zit er dan ook niet in, hoe jammer sommigen dat ook vinden. Laten we daarom samen bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst.

Dit opiniestuk is op 27 september gepubliceerd in het NRC Handelsblad.

Mehmet Cerit is hoofdredacteur van Zaman Vandaag en Zaman Hollanda. Volg hem op Twitter: @Ceritm

IS, een vruchtbare bron voor samenzweringstheorieën

0
CIA-Mossad-ZamanVandaag-ThomasVonDerDunk.png
Foto: © CIA

De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Althans voor eventjes. Dat leidt soms tot de meest onwaarschijnlijke bondgenootschappen. Vooral in het Midden-Oosten waar veel vijandschap­pen zeer oud zijn, maar als gevolg van plotselinge machtsverschuivin­gen ook snel aan betekenis kunnen verlie­zen.

Zo steunde Israël lang geleden heimelijk Hamas, om ? verdeel en heers ? de positie van Arafat te ondermijnen. In die tijd gold hij als de belangrijkste bedreiging.

En de Amerikanen bewapenden in de jaren tachtig de moedjahedien in Afghanistan die later als Taliban tot het grootste Kwaad opgewaardeerd zouden worden. Voor de val van de Muur moest namelijk niet het terrorisme, maar het communisme met alle middelen bestreden worden, en die fundamentalisten konden tenminste fanatiek vechten.

Ook kon het Irak van Saddam in de strijd met Iran nog op Ameri­kaanse wapenleveranties rekenen. Intussen zijn de fronten aan het verschui­ven, en wordt Iran stilzwijgend feitelijk een partner in de strijd tegen het IS-‘kalifaat’. Dat geldt zelfs al bijna voor Assad.

Voor het Westen mag de Islamitische Staat nu als het grote gevaar gelden, voor zijn traditionele bondgenoten in deze contreien is dat niet per definitie óók het geval. Dwars door de tegenstelling seculier-fundamentalistisch loopt de tegenstelling soennitisch-sjiitisch, en de eeuwenoude rivaliteit tussen Arabie­ren, Perzen en Turken in hun strijd om de regionale hegemonie. Voor het soennitische Saoedi-Arabië vormt het sjiitische Iran, het oude Perzië, tegenstander nummer één. En Riyad vreest dat de strijd tegen IS ? dat deels door rijke particuliere salafisten uit eigen land en uit de Golfstaten wordt gefinancierd ? vooral Iran tot winnaar zal maken.

Voor Turkije, dat nu door Washington alle Koerden tot potentieel bondge­noot opgewaardeerd ziet, geldt hetzelfde. Dat verklaart ook de dubbelzinnige rol die Ankara mogelijk tot dusverre inzake IS heeft gespeeld, waarover Hakan Büyük vorige week in Zaman Vandaag heeft bericht (zie: Is Turkije een broeinest van IS-strijders?): liever soenniti­sche radicalen dan gematigde sjiieten. Althans tot op zekere hoogte, tot het moment dat zulke radicale hulptroepen zich tégen jou keren.

Als gezegd: met dergelijke zelf mede op de been gehol­pen Monsters van Frankenstein ? Hamas, Taliban, Saddam ? heeft het Westen ook de nodige ervaring opgedaan. Met de kennis van nu komt de steun daarvoor van indertijd ongelooflijk over, en niemand zou vandaag zulke steun bepleiten, maar ze heeft plaats gevonden, en is in de andere context van het verleden, toen andere prioriteiten golden, verklaarbaar.

Samenzwe­ringstheorieën

De huidige kennis van die thans ongelooflijk ogende bondgenoot­schappen uit het verleden vormt vandaag een vruchtbare bron voor samenzwe­ringstheorieën, waar het de ‘echte’ krachten achter IS betreft. In het Midden-Oosten, waar men geen vrije pers kent, heeft de bevolking officiële bericht­geving leren wantrouwen: ‘Dat kan nooit de waarheid zijn, er moet altijd een verborgen werke­lijkheid onder de zichtbare liggen’. Vandaar dat, net als in het geval van 9/11, de wildste theorieën de ronde doen, over IS als een maaksel van CIA en/of Mossad. Gezien hun beider gememoreerde rol in een verder verleden is zo’n complotfantasie begrijpelijk, maar in het licht van de huidige constellatie is het realiteitsgehalte ervan tegelijk gering.

Internet zorgt er evenwel voor dat ook de meest onzinnige ideeën, die vroeger slechts eenzaam op een zolderkamertje werden aangehangen, nu snel verbrei­ding kunnen vinden. Ook bij sommige moslims in het Westen zelf, die vanwege de onvermijdelijk gekleurde opinie van de westerse pers ook de feitelijke berichtgeving menen te moeten wantrou­wen. Ter ondersteuning van zulke complottheorieën worden dan ook allerlei ‘bewijzen’ op internet opgevoerd. Maar die bewijzen zijn even makkelijk manipuleerbaar als de beelden die Powell ons indertijd voorschotelde om te bewijzen dat Saddam over kernwapens beschikte.

Bij de bewering dat IS puur een creatie van de Amerika­nen of Israëliërs zou zijn om de islam zwart te maken, is bovendien nog een kanttekening te plaatsen. Alsof al die fanatieke jihadstrijders slechts willoze marionetten zouden zijn, die zich door anderen voor hún verborgen agenda laten misbruiken. Ook bij terroris­ten is het soms zinvoller om in dat opzicht van hun eerlijkheid uit te gaan: dat zij menen wat zij zeggen, hoe pervers hun gedachtegoed ook is. Dat sluit heimelijke buitenlandse support niet ten principale uit ? zie de Amerikanen ooit in Afghanistan ? maar dat is iets anders dan dat zij als zodanig een buitenlands bedenksel vormen. En aan de Amerikaanse leiband liepen ook de Taliban vervolgens zeker niet.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Onwaarschijnlijke bondgenootschappen & complottheorieën

Priemen in de kern van de menselijke psyche

0
In het ontmenselijkte landschap van Cappadocië beschrijft de Turkse regisseur Nuri Birge Ceylan het besneeuwde pad vol goede bedoelingen dat naar Jean-Paul Sartres’ L’enfer, c’est les autres leidt. Kis uykusu (Winter sleep) is een filmisch hoogstandje, maar voor de kijker een zware beproeving, waarin Ceylan voor zijn camera gebruikt om in de kern van de menselijke psyche te priemen.

We wisten al dat Ceylan met beelden kan omgaan. Met zijn politiethriller Once upon a time in Anatolia liet hij zich opmerken op het filmfestival van Cannes in 2011. Verbluffende natuurbeelden waren toen al een klankbord voor de psychologische binnenspiegel van de personages. Met Kis uykusu ging Ceylan in Cannes met de hoofdprijs naar huis. Dit keer plaatst hij de menselijke psychologie, die zich in de wisselwerking tussen decor en dialoog ontspint, resoluut op de voorgrond.

Kis uykusu gaat over acteur op rust, meneer Aydin, die zij leven op de planken geruild heeft voor een eenzaam bestaan als hoteluitbater in gezelschap van zijn veel jongere vrouw Nihal en zijn zus Necla. De drie hoofdpersonages maken deel uit van de intellectuele toplaag van Turkije. Aydin schrijft stukken voor een lokaal blad en werkt aan een boek over de geschiedenis van het Turkse theater. Nihal probeert zich nuttig te maken als vrijwilliger in een vereniging die geld inzamelt voor de bouw van schooltjes. Aydins smaakvolle uit de rotsen gehouwen hotel, is een eiland van menselijke schoonheid te midden van het machtige onherbergzame Cappadocië, waarin de mens vooral voor troosteloosheid en nietigheid staat.

Het is daar dat de eerste laag van Ceylans drama zich ontvouwt. De personages aarden niet in de verstilde omgeving waarin ze tot zichzelf veroordeeld zijn – en tot elkaar. Grootstad İstanbul is nooit veraf: alle drie hunkeren ze naar het brandpunt van de Turkse moderniteit, waar levens als vanzelf zin en kleur krijgen. Geconfronteerd met de ledigheid van hun omgeving, versterkt door de ontluikende wintertijd, zien ze zich genoodzaakt zelf zin te creëren, een opdracht waar ze telkens in mislukken.

Aydin slaagt er niet in om uit zijn zelf gecreëerd isolement te breken. Hij is, zoals hij zelf zegt, ‘koning in zijn kleine rijk’ en doet er alles aan opdat dat rijk niet verstoord zou worden. Niet door de geldproblemen van de familie van de opvliegende en aan lager wal geraakte Ismail, Aydins huurder, niet door het clubje wereldverbeteraars van zijn vrouw en niet door de filosofische overpeinzingen van zijn zus, wier voltijdse bezigheid erin bestaat een verklaring te vinden voor haar op de klippen gelopen huwelijk.

Op die manier vormen Aydin, Necla en Nihal de polen van het spanningsveld waarin hun gemeenschappelijke zoektocht plaats vindt. In drie eindeloze dialogen confronteren de personages elkaar vlijmscherp met elkaars zwaktes. Aydin met zijn arrogantie en pretentie, Nihal met haar naïviteit en aanstellerigheid en Necla met haar luiheid en vijandigheid. Net de nabijheid van de ander maakt hun mislukking pijnlijk tastbaar en het fragiele houvast die ze aan hun bestaan gegeven hadden, wordt zonder genade gesloopt.

Traag
De tweede laag van de tragiek ligt in die ontmoeting met de ander. ‘Het pad naar de hel ligt vol goede voornemens’, zegt Aydin tegen zijn vrouw. Het onvermogen om hun leven betekenis te geven, maakt de aanblik van de ander ondraaglijk. Relaties en liefde moeten wijken voor het gebarsten eergevoel, waardoor de obsessie voor het herstel van trots en de vervreemding alleen maar groter worden.

Die drieledige symmetrie geeft epische allures aan Ceylans werk. Na de gesprekken volgt een homerische louteringstocht, waarin de personages met de waarheid achter de verwijten van de andere worden geconfronteerd.

Het resultaat is een traag, uitgebalanceerd portret van een herkenbaar relationeel conflict. Dat tegen de achtergrond van een zich emanciperend Turkije, dat zich met moeite loswrikt uit de stroefheid van zijn traditie.

Ceylan verwent de toeschouwer met een schilderachtige en zorgvuldige beeldstijl. Maar dat esthetische huzarenstukje blijkt een absolute noodzaak om de kijker door de uitzichtloze dialogen te loodsen. Ceylan stelt zijn publiek danig op de proef in een meer dan drie uur durende kijkervaring, waarin de verveling die de personages ervaren, ook op het publiek dreigt af te stralen.

Bovendien zou je je kunnen afvragen of Ceylan zijn punt had kunnen maken zonder alles in een tekstuele vorm te persen. Hij beschikt over een arsenaal aan topacteurs die je ook zonder woorden kunt laten spreken. Vooral de voice-over op het einde waarin Aydin zijn gevoelens voor Nihal uit, is een dooddoener. De spanningsboog van emoties had genoeg gehad aan de beeldtaal en was beter tot zijn recht gekomen als meer zaken onuitgesproken waren gebleven.

Voor Kis uykusu moet je je tijd nemen: zowel fysiek als geestelijk. Pas dan slaag je erin om Ceylans universum van de braakliggende ziel te betreden. Met ingehouden kracht geeft de film zijn schoonheid prijs. Of je je nu laat raken door de meesterlijke beeldvoering of de intieme diepmenselijkheid.

Opkomst IS doet oude vijandschappen verbleken

0
ISIS-ISIL-ZamanVandaag-VonDerDunk-Thomas.png
Foto: © Reuters

De speerachtige opkomst van IS (Islamitische Staat) doet de relevantie van oude bondgenootschappen en vooral oude vijandschappen in het Midden-Oosten verbleken. Nu IS door het Westen, Amerika vooraan, steeds meer tot dé cruciale tegenstander wordt verklaard, en dus elke po­tentiële bondgenoot in de strijd welkom is, zijn de fronten in zeer snel tempo aan het schuiven. Niet langer geldt de Syrische dictator Bashar al-Assad, die de afgelopen drie jaar een bloedbad heeft laten aanrichten om aan de macht te kunnen blijven, als de grootste vijand.

Nu is de nieuwe zelfbenoemde kalief de grootste vijand: Abu Bakr al-Baghdadi, die doelbewust naar middeleeuwse strafme­tho­des, zoals ont­hoofd­ings- en amputatiepraktijken, grijpt om zijn fundamentalistische tirannie te vestigen. Die methodes deelt hij overigens met de oude westerse bondgenoot Saoedi-Arabië, maar daarover wordt steevast gezwegen in westerse hoofdsteden. Wellicht verklaart de parallelle uitoefening van de sharia wel de sympathie die juist in Saoedi-Arabië voor het gedachtegoed van het nieuwe kalifaat bestaat, getuige de grootschalige financiële steun door particuliere salafisten in het land.

Het soennitische Saoedi-Arabië, dat ook al Osama bin Laden had geproduceerd, blijkt daardoor opnieuw een dubieuze bondgenoot van het Westen in de strijd tegen terrorisme. Voor Riyad is het sjiitische Iran de grote tegenstander, en niet de soennitische IS. De grootste vijand van IS in de regio is, omgekeerd, Iran ? en dat maakt Iran de facto steeds meer tot een bondgenoot van het Westen. Al wil men dat noch in Teheran, noch in Washington tot dusverre openlijk zo zien. De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Dat maakt, als het Westen daadwer­kelijk IS als het grootste pro­bleem ziet, politieke toenadering noodzakelijk. In de strijd tegen IS heeft men aan Saoedi-Arabië niets, en aan Iran veel.

Staat ons daarom een omkering der bondgenootschappen te wachten?

Op een ander front wordt die nu al gaandeweg een feit: dat van de Koerden, die vanwege hun gematigd-seculiere politieke praktijk op veel wester­se sympathie kunnen rekenen. In Irak, dat inmiddels onder de druk van IS op het punt staat uiteen te vallen, hebben de Koerden van hun eigen autonome regio in het noorden in feite al een zelfstandige staat ge­maakt. Die wordt ? met westerse steun ? inmiddels militair door henzelf verdedigd. Aan het officiële Iraakse leger heeft men momenteel niets. Ook als in Bagdad, nu Nouri al-Maliki zijn biezen heeft moeten pakken, sjiieten en soennie­ten meer gaan samenwerken, is het zeer twijfelachtig of de Iraakse Koer­den zich weer naar Bagdad zullen voegen. De ‘facts on the ground’ maken hen inmiddels praktisch onafhankelijk, en nu ze eenmaal aan de onafhanke­lijkheid geroken hebben, zullen zij die niet snel opgeven.

De staat Koerdistan die nu in het noorden van Irak in wording is, heeft onvermijdelijk invloed op de constellatie in de rest van de regio. Zij vormt, ongeacht alle onderlinge verdeeldheid, een stimulans voor de Koerden in Iran, Syrië en Turkije om eveneens hun politieke aspiraties in dat opzicht te verwezenlijken. Het Westen zit, wat IS betreft, inmiddels al zo met de handen in het haar, dat het tot dusverre ondenkbare lijkt te gaan gebeu­ren: dat het ook de PKK, die onder Turkse drang door de Verenigde Staten en Europa ooit op de lijst van terroristische organisaties is gezet, van wapens gaat voorzien om IS te bevechten.

De exacte gevolgen van een dergelijke stap laten zich nu nog niet overzien, behalve dat die groot zullen zijn. Het vormt voor de politieke ontwikkelingen in de regio een ‘game-changer’, omdat het de PKK van enorm veel legitimi­teit ­voorziet: van verketterde terreurorganisatie wordt het een bewapende bondgenoot. Als de strijd tegen IS vervolgens succesvol verloopt, zal dat de PKK een ongekend prestige en daarmee ook grote politieke invloed bezor­gen, die ook onvermijdelijk de interne machtsverhoudingen in Turkije grondig zal veranderen. Het is ondenkbaar dat de PKK zich dan straks in haar hok terug laat duwen, en Ankara vervolgens tegenover de Koerden kan doen alsof er aan hun positie binnen Turkije niets veranderd is.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Omkering der bondgenootschappen

De etnische lens: de buurt

0
Schilderswijk-DenHaag.png
Foto: © Wikimedia Commons

Het dagelijkse actuele nieuws is gekaderd door de etnische lens. In de Oekraïne vechten etnische Russen tegen Oekraïners, in de Gazastrook woedt een oorlog tussen Israeli’s en Palestijnen. Maar dichter bij huis duikt de etnische lens ook steeds vaker op. In deze column kijk ik naar de etnische lens in de buurt.

We vinden het ondertussen heel gewoon dat mensen een buurt ”Turks” of ”Marokkaans” noemen. Mensen hebben het over een ”zwarte buurt” of een ”migrantenbuurt”. De suggestie is dat het wonen in een dergelijke buurt wordt bepaald doordat er een bepaalde etnische groep woont. Ook wetenschappers die buurtrelaties bestuderen gebruiken vaak een dergelijke etnische lens. Ze leggen bijvoorbeeld een verband tussen de leefbaarheid ? of juist de spanningen ? in de buurt en de aanwezigheid van bepaalde etnische groepen. In Nederland leidt een dergelijke visie niet direct tot een geweldadig conflict, maar ook hier is het schijnbaar makkelijker om alles te herleiden tot een etnisch verschil.

Amsterdam gaf het onderzoeksbureau O&S opdracht voor een ambitieus project: om onderzoek te doen naar conflicten en spanningen in 20 Amsterdamse buurten. Een hele interessante studie die in een vijftal publicaties naar buiten is gebracht. In de studies wordt onder andere ingegaan op de spanningen tussen verschillende etnische groepen in de buurten. Verschillen in leefstijlen of cultuurverschillen worden door de geïnterviewde bewoners vaak als oorzaak van de conflicten genoemd. De grote hoeveelheid onderzoeksmateriaal die zo duidelijk in de richting van een etnische verklaring leidt vormde voor mij een mooie uitdaging om juist naar een alternative verklaring voor de conflicten te zoeken. Dat is ten slotte een van de grondgedachtes van de wetenschap. Je probeert een bestaande verklaring (in dit geval de etnische verklaring) te weerleggen en een andere verklaring te formuleren om zo een beter inzicht te krijgen.

Ik was vooral gefascineerd door de uitkomsten van de wijk Haveneiland West in de Amsterdamse uitbreidingswijk IJburg. Die prachtige nieuwbouwwijk is gebouwd door beroemde architecten voor de nieuwe middenklasse van Amsterdam. Grote appartementen waarvan velen zicht hebben op het IJ trokken vanuit de hele stad kopers en huurders aan. Slecht een klein deel van de huizen in de wijk is sociale huurwoningen (14 procent). En juist dat blijkt de wijk waarin volgens het rapport van O&S de grootste conflicten tussen bewoners te vinden zijn. Meer mensen dan bijvoorbeeld in de Bijlmer geven aan dat er conflicten zijn tussen de bewoners. De Nieuwe Haven is een meerderheids-minderheden-wijk, er is niet één groep die de meerderheid vormt. Mensen van Nederlandse afkomst vormen een nipte minderderheid (47 procent) in de wijk. De vier klassieke minderheidsgroepen (van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst) vormen samen een kwart van de bewoners en een ander kwart van de andere bewoners is een mix van nieuwe en oudere migrantengroepen. Het is wat de Amerikaanse socioloog Steve Vertovec een superdiverse buurt zou noemen. Want naast een grote etnische diversiteit wonen er ook mensen van allerlei sociale klassen en leeftijdsgroepen.

Nergens in Amsterdam lijken de bewoners zó met elkaar in botsing te komen als in deze wijk. Waarom? Aan de andere kant van Amsterdam, in West, in de Jacob van Lennep buurt, is de bewoners populatie bijna identiek in etnische zin. De Jacob van Lennep buurt is echter één van de wijken met de laagste scores op conflict en spanningen. Dat vond ik bijzonder interessant. Waar de etnische mix in IJburg voor heel veel spanningen zorgt is dat blijkbaar niet het geval in de Jacob van Lennep buurt. Hoe kan dat? Misschien is de etnische verklaring toch iets te simpel?

De geluidsoverlast van spelende kinderen (tot 14 jaar) is in de buurt op IJburg één van de hoogst scorende oorzaken van overlast. De kinderen spelen in de binnentuinen waarvan de omringende woonblokken werken als een klankkast die alle geluiden in de binnentuinen verstrekt. Doordat de buurt relatief veel gezinswoningen heeft en nog zo nieuw is, is het aandeel jonge kinderen bijzonder groot en het is ook groter dan werd verwacht: meer dan een kwart van de bewoners is onder de twaalf jaar. De kleine kinderen zijn relatief vaak van Nederlandse afkomst. De oorzaak van de overlast is echter niet etnisch (ook al gaat het voor het merendeel om kinderen van Nederlandse afkomst) maar de fysieke bouw van de huizenblokken veroorzaakt dat gewoon buiten spelende kinderen toch aanzienlijke geluidoverlast geven. Het zelfde geldt voor overlastgevende jongeren. Bij gebrek aan ander onderdak in de buurt, staan ze onder de luifel van de entree van de huizenblokken of binnen in het portiek of de gallerij. De wat oudere tieners zijn hier weer vaker van Surinaamse, Marokkaanse of Turkse afkomst. Die verdeling in leeftijdsgroepen naar etnische groepen leidt er toe dat de overlast door de bewoners etnisch wordt geduid, terwijl het eigenlijk om heel algemeen en gewoon gedrag van jongeren gaat.

Door de ervaren overlast denkt ruim één derde van de bewoners negatief over andere bevolkingsgroepen. Dat is meer dan in elke andere van de 20 wijken uit het onderzoek. Maar interessant is dat als gevraagd wordt of het negatieve oordeel geldt voor álle leden van die bevolkingsgroep waarover men negatief denkt, maar 2 procent zegt dat dit het geval is. Blijkbaar hebben mensen ook positieve ervaringen met mensen uit diezelfde etnisch groep en willen zij die mensen niet wegzetten als problematisch. Tegelijkertijd worden de negatieve ervaringen wèl etnisch geduid, maar de positieve ervaringen dus blijkbaar niet. We zagen zoiets ook al bij mijn vorige column over het onderwijs. Schooluitval onder Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse kinderen wordt toegeschreven aan een etnische oorzaak, maar schoolsucces onder diezelfde groepen (het behalen van een Hbo of Universitair diploma) niet.

In de Jacob van Lennep buurt werkt dat blijkbaar anders. Enerzijds omdat mensen door de fysieke omstandigheden minder overlast van elkaar ervaren (er zijn in die buurt daar geen binnentuinen en er zijn meer voorzieningen voor jongeren) maar ook door een ander belangrijk verschil. In de Jacob van Lennep buurt hebben twee keer zoveel respondenten contact over de etnische groepsgrenzen heen, blijkt uit het onderzoek. En door die contacten worden de ook daar aanwezige negatieve ervaringen veel minder vaak etnisch geduid. Door de contacten worden de positieve ervaringen van de buurtbewoners blijkbaar meer betekenisvol en vormen zij een buffer tegen de negatieve etnische duiding. Als je als Turks gezin Nederlandse buren hebt waar je persoonlijk vriendelijk contact mee hebt dan denk je als een Nederlands jongetje van andere buren altijd zijn fiets in het portiek zet waardoor je er maar met moeite door kunt (een reëel voorbeeld uit het onderzoek) niet: ”Dat is een hinderlijke typisch Nederlandse gewoonte”. Je denkt gewoon: ”Dat ene jongetje doet dat en dat is hinderlijk”.

Die uitkomst betekent een belangrijke doorbraak voor ons inzicht om spanningen tussen bewoners te voorkomen. Er zullen namelijk altijd negatieve ervaringen zijn tussen bewoners van verschillende etnische groepen. Maar alleen via persoonlijke interetnische contacten slaan die negatieve ervaringen niet om in het etnisch duiden van die negatieve ervaring. In het beleid voor buurten gaat de aandacht vooral uit naar het voorkomen van negatieve ervaringen. Begrijp mij goed, dat is natuurlijk belangrijk, maar om te zorgen dat die negatieve ervaringen niet tot conflicten leiden waarin etnische groepen tegenover elkaar komen te staan heb je vooral meer interetnisch contact tussen mensen nodig. Belangrijk om te benadrukken is dat het dus niet nodig is dat jij persoonlijk de overlastgevende jongens in het portiek aanspreekt, maar het is wel belangrijk dat je, zelfs als is het maar oppervlakkig, contact legt buiten je eigen groep. Dat levert iedereen wat op. Het levert jou persoonlijk iets op omdat je negatieve ervaring met individuen niet langer als een daad gezien worden van een hele groep. Dat is belangrijk voor je gevoel van veiligheid in je buurt. En tegelijkertijd wordt met jouw contact de sfeer van de wijk in zijn geheel verbeterd.

Mijn 13-jarige dochter, die toevallig in IJburg op school zit en de buurt dus kent, antwoordde toen ik het haar voorlegde: ”Dus het begint bij jou zelf”. Inderdaad, het begint bij ons. Als wij zelf open staan voor contacten buiten onze eigen etnische groep dan ontstaat er een andere, minder negatieve sfeer in de buurt. Vanuit een recent Engels onderzoek kan daar nog iets aan worden toegevoegd. Als er in een buurt mensen zijn die contacten onderhouden over etnische grenzen heen dan levert dat niet alleen die mensen die zulke contacten onderhouden iets op, maar zelfs de mensen die niet zulke contacten onderhouden. Ook de mensen zonder interetnische contacten hebben volgens het onderzoek meer vertrouwen in mensen buiten hun eigen groep omdat ze zien dat mensen van hun eigen etnische groep contacten onderhouden met mensen buiten hun groep. Bruggen bouwers in wijken zijn dus ongelooflijk belangrijk. Het zijn meestal heel gewone mensen in heel gewone situaties die zulke contacten onderhouden, moeders op speelpleintjes, vaders in het portiek die een praatje maken, kinderen op school en buurtbewoners in de winkels. Het begint dus inderdaad bij ons zelf, maar het levert ons allemaal iets op!

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.