Gister, 2 juli, uitgerekend op mijn 63ste verjaardag, trad het Kabinet van Nationale Schande aan, op basis van veruit de meest weerzinwekkende coalitie die ooit in Nederland op basis van het algemeen kiesrecht tot stand is gekomen. Enkele nieuwe bewindslieden zijn van een dergelijk laag fatsoensallooi, dat de oppositie tegen hen meteen een motie van wantrouwen moet indienen.
Een kabinet op basis van leugens en illusies. Niet alleen omdat de verkiezingszege van de PVV en de BBB daarop is gebaseerd, of omdat het NSC met alle beloftes inzake herstel van de rechtstaat elke morele geloofwaardigheid heeft verloren door in dit kabinet te stappen. Het toeslagenschandaal, waarin Pieter Omtzigt zich in een vorig politiek bestaan zo verdienstelijk heeft gemaakt, was gegrond op institutioneel racisme. Nu is een partij het landsbestuur binnengehaald die van zulk racisme juist een uitgesproken voorstander is – dat zegt genoeg.
Leugens en illusies: dat betreft uiteraard ook het Hoofdlijnenakkoord, dat van de tegenstrijdigheden en onhaalbaarheden aan elkaar hangt. Met de voor het PVV- en BBB-electoraat cruciale onderdelen komt men in Brussel of bij de rechtbank niet ver.
Leugens en illusies: daarvan is ook sprake waar het de aard van het kabinet betreft. Omtzigt beloofde ons een extra-parlementair kabinet op afstand, voor de helft bestaand uit niet-partijgebonden vakministers – met een duidelijk dualistische rol voor de Kamer.
Wie zoekt zal vinden – maar men heeft dus ofwel niet goed gezocht, of inderdaad gewoon niets kunnen vinden. De enige buitenstaander is de nieuwe premier, die vanwege de nauwe partijbinding van alle andere ministers een buitenstaander dreigt te blijven. Want: niets grote afstand tussen coalitie en kabinet: er zal steeds nauw overleg zijn tussen de Kamerfracties en hun eigen smaldeel in de Trêveszaal.
Niets ijskast ook: Wilders slaagde er al weer binnen een week in om iedereen met zijn haatdragende schuttingtaal te schofferen. Enerzijds met zijn opmerkingen over de islam, anderzijds met zijn provocerende opmerking om, ingeval van afwijzing van Bosma, anders zelf naar Keti Koti te zullen komen, met een tekst waardoor men nog eens naar Bosma zou gaan terugverlangen. Het maakt duidelijk: Wilders kent geen grens.
Dat is niet de houding van een politicus, maar van een ongekozen ambtenaar
En de door geen kiezer gekozen ‘premier’ Dick Schoof zelf? Als premier – wat letterlijk betekent: als de eerste (van het land) – gaf hij meteen blijk van grote onderdanigheid jegens de vier schaduwpremiers in de Kamer: hij zou uitvoeren wat door hen al vóór zijn komst besloten was.
Dat is niet de houding van een politicus, maar van een ongekozen ambtenaar – de ambtenaar die Schoof zijn hele leven is geweest: je doet braaf wat de gekozen politici je opgedragen hebben. En juist op dat punt doemen nu, in een sinds 79 jaar ongekende mate, grote problemen op. Want wat, als zo’n opdracht in strijd is met de waarheid of de wet?
Dat is geen denkbeeldige vraag, met de beroepsleugenares Reinette Klever en de beroepsracist Marjolein Faber op cruciale posten. De PVV wil immers een aantal basisprincipes van de rechtstaat terzijde schuiven. Hoe moeten hun departementsambtenaren daarmee omgaan, of semi-overheidsorganisaties die bij de uitvoering betrokken zijn, of andere bestuurders, op nationaal, provinciaal of lokaal niveau?
Burgemeester in oorlogstijd: 79 jaar kon er, terugblikkend op de Bezetting, over de desbetreffende dilemma’s op een abstract vaag en vrijblijvend niveau gefilosofeerd worden. Er is de laatste jaren heel wat afgedebatteerd en ook gemoraliseerd inzake de vraag hoe te oordelen over degenen die in 1940 gewoon op hun post bleven. Werden zij zo medeschuldig, of wisten zij daardoor erger te voorkomen?
Vanaf vandaag komen velen plots zélf voor die vraag te staan. Wat lang een abstracte kwestie was, wordt nu heel concreet. Met de ambtelijke volgzaamheid tijdens de Duitse Bezetting in het achterhoofd zijn na 1945 allerlei randvoorwaarden over eigen verantwoordelijkheid geformuleerd. ‘Befehl ist Befehl’ volstaat ook buiten het leger niet meer. Er rust op bestuurders en ambtenaren, mede in de vorm van een ambtseed, ook de morele plicht om niet in strijd met de wet te handelen.
Hoever mag men nu meewerken? Moet men zich actief verzetten als pogingen tot overtuigen niets uithalen? Moet men dan ontslag nemen? Er bestaan voor iedere betrokkene individueel vast heel veel goede redenen om niet voor de laatste twee opties te kiezen. Maar wie daarom te ver in het eerste meegaat, kan er zeker van zijn dat hij dan straks in de ogen van het nageslacht geen al te beste beurt zal hebben gemaakt.