Home Columns Kunst doet wat religie nalaat

Kunst doet wat religie nalaat

Beeld: Mounir Raji

Voor de tweede keer ooit loop ik in het Mauritshuis. Het overvolle museum zou zelfs zonder al die kunst net een paleis zijn. Het behang, de trappen, het tapijt: man, wat een schoonheid. ‘Waarom ben ik als kind hier nooit met bijvoorbeeld mijn moeder geweest, het is toch maar slechts op een steenworp afstand van mijn ouderlijke huis, of überhaupt in een museum?’, vraag ik me af, terwijl ik met mijn handen in mijn broekzak langs de schilderijen slenter.

Bij ‘De stier’ (1647) van Paulus Potter blijf ik minutenlang staan en doe telkens een ministap opzij, in de hoop oogcontact met een van de twee stieren op het immense doek te kunnen maken. Ik moet denken aan mijn wijlen grootmoeder, wier gezicht of karakter ik me niet kan herinneren. Wel herinner ik me die ene vroege ochtend, waarschijnlijk net na het gebed, dat ik als ukkie met haar en de koeien naar de andere kant van mijn geboortedorp huppelde. Daar was het gras groener. Nadat moeder, mijn zussen, broer en ik voor gezinshereniging naar Nederland kwamen, heb ik mijn grootmoeder nooit meer gezien.

‘Dag, stieren’, zeg ik; de toeristen om me heen zullen het toch niet verstaan. Ik slenter verder.

Nog langer blijf ik staan bij ‘Het leven van de mens’ (1662) van Jan Steen. Over dat bellenblazende jongetje, naast een doodskop, bovenaan, had mijn kunstdocent eens verteld. Steen zou ermee willen zeggen dat je op je hoede dient te zijn, want het leven in de brouwerij kan uiteenspatten. Die boodschap kreeg ik evenzeer mee in mijn rechtschapen nest. Inmiddels is het een stemmetje in mijn hoofd. En ik blijf staan bij ‘Oude vrouw en jongen met kaarsen’ (1617), geschilderd door Peter Paul Rubens. En bij ‘Dansende boeren voor een Boheemse herberg’ (1610), van de hand van Roelant Savery. En bij de lijdende Jezus, elke keer weer net anders beschilderd. Het leven van alledag – met het vee bij een boom rusten, kaarsjes aansteken met omalief, dansen en God en lijden – kan zeer mooi zijn, blijkbaar.

Een groot deel van de werken raakt aan mijn leven, mijn omgeving, die mij als kind al bezighield. En juist daarom was het zo goed geweest als ik hier vaker was gekomen. Kunst is namelijk meer dan schoonheid. Kunst kan immers ook verheffend zijn.

Kunst is meer dan schoonheid. Kunst kan ook verheffend zijn

Ik weet het: verheffing is wat van vervlogen tijden. Of, zoals romancier Christine Otten schrijft in haar essay De ander bestaat niet. Pleidooi voor moed in de literatuur: vandaag de dag gebruiken we ‘vanwege de betuttelende bijklank’ niet snel het woord ‘verheffing’, of een variant daarop. Otten durfde als meisje niet eens te dromen dat ze schrijver zou zijn. Het was niet iets haalbaars, niet voor haar, niet voor meisjes uit een milieu als dat van haar. Dat idee hadden haar ouders en grootouders ook. Zij zagen eveneens literatuur als ‘hogere’ kunst.

Literatuur was voor hen ‘iets waar ze niet vanzelfsprekend toegang toe’ maar wel behoefte aan hadden, want ‘ze wilden zich juist ontwikkelen en bevrijden van het juk van ‘kerk, staat en kapitaal’.’ Zo las Ottens vader boeken en vond op die manier zijn ‘uitweg’. Hij ontsteeg zijn milieu.

Het wrede is wel dat verheffing groeipijn met zich meebrengt. Otten in haar essay: ‘Mijn vader werd boekhouder bij een tapijtfabriek, wat al heel wat was voor het milieu (‘kansarm’ zouden we nu zeggen) waarin hij opgroeide. Ondanks of misschien juist vanwege zijn opwaartse sociale mobiliteit naar de lagere middenklasse en omdat hij eigenlijk een hekel aan cijfers had en juist van taal hield, raakte hij vervreemd van zichzelf en zijn omgeving en ontwikkelde een ernstige angststoornis, waardoor hij al jong arbeidsongeschikt werd en regelmatig in psychiatrische ziekenhuizen verbleef.’

Volgens mij zit het verheffende van kunst in het simpele feit dat het je laat denken over nu, over het geluk en leed hier, en omdat het mogelijkheid biedt om jezelf vragen te stellen, om überhaupt te bevragen, om je eigen antwoorden te geven. In tegenstelling tot religie: bij God en religieuze normen mocht ik nimmer vraagtekens plaatsen; dat was des duivels, bijna blasfemie. Kunst is des te meer verheffend omdat het je laat inzien wat een mens kan scheppen, waartoe hij in staat is.