Home Opinie Open brief aan Piet Emmer: stop met die quasiwetenschappelijke prietpraat

Open brief aan Piet Emmer: stop met die quasiwetenschappelijke prietpraat

Beeld: Wikimedia Commons / DWDD

Geachte professor Emmer,

Voor mijn studie naar de familiegeschiedenis van een slaafgemaakte Afrikaan in Suriname bestudeerde ik onlangs uw boek De Nederlandse slavenhandel, 1500-1850 (2000). Een standaardwerk dat een helder overzicht biedt in de materie en ook nog eens leest als een trein.

Nu heeft u recentelijk twee producten geleverd waarover ik mij zeer heb verbaasd. In juni verscheen het boekje De Geschiedenis van de Nederlandse slavernij in een notendop en vorige week stelde u in een tv-optreden dat slaafgemaakten brandmerken niet zo erg vonden. Op dat laatste kom ik zo terug.

Uw nieuwe uit 150 bladzijden bestaand boekwerk wil, ondanks de beknoptheid, erg veel. Ik kocht het omdat ik de chronologie van de slavernij overzichtelijk bij de hand zou hebben, zoals de titel impliceert. Maar de achterflap stelt ook dat het boek een ‘analyse wil geven van de slavernij in de Europese koloniën in Noord- en Zuid-Amerika en Zuid-Afrika’. En dat allemaal in een werk dat voor een derde ook nog commentaar geeft op het slavernijdebat.

In interviews zegt u het als uw opdracht te zien om die slavernijgeschiedenis ‘in perspectief te plaatsen’ en ‘daarin de nuance aan te brengen’, dat u zich wilt opstellen tegen ‘activistische’ omgang met die geschiedenis en ook dat u zich afzet tegen ‘politieke correctheid’ daaromtrent. De Nederlandse rol in de slavernij was niet uitzonderlijk, is uw stelling. En daarvoor hoeven geen excuses te worden gemaakt. Eerlijk gezegd vraag ik me af of een historicus zich niet gewoon bij zijn leest moet houden: feiten verzamelen en deze met alle checks and balances van bronnenmateriaal en literatuur weergeven.

U bent op missie gegaan.

Laten we inhoudelijk naar het recente boekje kijken. Wat allereerst opvalt, is dat u geen notenapparaat gebruikt. Wel per hoofdstuk een zeer summiere literatuuropgave (in het handboek was deze uitgebreid), waarin u onder meer naar eigen werk verwijst. Daarbij bezigt u onwetenschappelijke vaagheden als ‘vaak’, ‘meestal’, ‘veel’ en ‘weinig’, zonder onderbouwing.

In het laatste deel van het boek wast u het Rijksmuseum, historicus Karwan Fatah-Black, de NOS, het Mauritshuis en het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) de oren. U concludeert dat zij allemaal Nederland een schuldgevoel aan willen praten over de slavernij, beschuldigt hen van manipulatie en die verdraaide hedendaagse politieke correctheid. Waarom zien ze potverdikkie niet dat slavernij normaal was in de wereld, dat Nederland zeker niet de grootste speler was en dat er veel minder aan verdiend werd dan mensen aannemen?

Maar u kent ook de literatuur waaruit blijkt dat waarnemers en historici door de slaveneeuwen heen de Hollandse houdgreep op slaafgemaakten als zeer gewelddadig betiteleden. Auteurs als Stedman, Teenstra, Wolbers, Kals beschreven in de achttiende en negentiende eeuw de folteringen, het gebrekkige voedsel en de uitbuiting en oversterfte. Een gedegen en genuanceerd, in perspectief plaatsend en niet politiek correct historicus als Rudolf van Lier, die de geschiedenis van de slavernij in Samenleving in een grensgebied (1949) onderbouwt met cijfers, getuigenissen en gouvernementsdocumenten, schrijft dat de behandeling van Surinaamse slaafgemaakten twee eeuwen lang ‘mensonterend was’ (p. 101) – en extreem, in vergelijking met andere landen (p. 97 en verder).

Opvallend is dat u niet naar hun werk verwijst, wat uw boek eenzijdig maakt. Terwijl u juist uw hedendaagse tegenstanders afschildert als verkokerd en partijdig. Uw tegenstanders die zich baseren op historische bronnen, zoals geschiedkundigen dat behoren te doen.

U doet precies wat u uw tegenstanders verwijt

Uw laatste boekje is activistisch en een pamflet, iets dat niets met wetenschap te maken heeft, ook al pretendeert u dat uw meningen feiten zijn. U doet precies wat u uw tegenstanders verwijt: een gedateerde mening proberen te onderbouwen op basis van quasiwetenschappelijke objectiviteit.

Uw standpunt is ook niet nieuw. Het is lang gangbaar geweest. Het is door de eeuwen heen naar voren gebracht door historici, politici, planters en hun nazaten, die geen kritiek duldden op Hollands nationalisme. En u vindt daarom dat (nationale) excuses onverteerbaar zijn. Helaas voor u zijn er nieuwe historici gekomen met nieuwe inzichten, met nieuwe hulpmiddelen als de slavenregisters die zulke conservatieve historici in hebben gehaald.

Staat u mij tot slot nog even toe kort in te gaan op het tweede product: uw uitspraak dat slaafgemaakten brandmerken best oké vonden. Dan hoorden ze bij een groep en kregen ze bescherming, zei u in uw recente optreden in het NPO-programma Propaganda, daarbij vagelijk verwijzend naar ‘informatie van een promovendus’. Maar alle historici weten dat er geen representatief onderzoek bestaat naar de gevoelens van slaafgemaakten voor, tijdens en na het brandmerken. Uw uitlating is onwetenschappelijke prietpraat en hooguit een droevige mening met politieke doelen – een hoogleraar onwaardig.

Het is jammer dat u twintig jaar na het verschijnen van uw handboek de wetenschap pretendeert te bedrijven met een kruistocht, op een zeepkist.

Met vriendelijke groet,

Een collega-historicus