Home Interview Pedagoog Iliass el Hadioui: ‘Van kansenongelijkheid geen etnische kwestie maken’

Pedagoog Iliass el Hadioui: ‘Van kansenongelijkheid geen etnische kwestie maken’

Foto: Youtube

Volgens pedagoog Iliass el Hadioui heeft het mbo ten onrechte een slecht imago. Mbo-leerlingen zijn niet dom, maar ze missen cultureel kapitaal. ‘Leerlingen van het mbo hebben vaak de mogelijkheid gemist hun taalkundige skills te verfijnen.’

El Hadioui (36) werkt als onderzoeker en docent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is onderzoeksleider aan de afdeling Sociologie van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ook is hij lid van de Onderwijsraad en grondlegger van de Transformatieve School, een filosofie die leraren helpt omgaan met straatgedrag onder leerlingen.

In zijn nieuwe boek Switchen en Klimmen doet El Hadioui onderzoek naar hoe leerlingen in de grote steden kunnen klimmen op de schoolladder. Hiervoor ondervroeg hij ook vele mbo’ers, afkomstig uit een ander milieu dan de docenten.

Mbo’ers zijn – anders dan weleens wordt gedacht – echt niet dom of ongeïnteresseerd, concludeert El Hadioui. Ze moeten alleen vaak switchen tussen de verschillende sociale werelden van hun ouders, stage, school en vrienden – en dat gaat gepaard met de nodige ‘pijn’. We spraken hem over zijn onderzoek, de problemen waar het mbo voor gesteld staat en mogelijke oplossingen.

Hoe groot is de kloof tussen docenten en leerlingen op het mbo nu werkelijk?

‘In de grote stad is de sociologische afstand tussen veel leerlingen en docenten groot wat betreft klasse, etnische achtergronden, leeftijd en generatie. Het is een mismatch van leefwerelden. Docenten en leerlingen gaan er bij voorbaat vanuit elkaar niet te begrijpen. Niet altijd, maar wel vaak.’

Een sterk docententeam dat één lijn trekt is goed voor de leerlingen, zo blijkt uit het onderzoek. Ontbreekt dit vaak?

‘Ik wil onderscheid maken tussen twee dingen. Wat de verkeersregels op school betreft, zoals wel of niet eten in de klas, moet er uniformiteit zijn. Het ontbreken daarvan zorgt voor onrust onder de leerlingen. Maar wat de manier van lesgeven betreft, daar is diversiteit juist fijn. Altijd dezelfde methode stompt leerlingen af.’

Onlangs stelde VVD-Kamerlid Dennis Wiersma voor om het docententekort op het mbo terug te dringen door onbevoegden vakmensen praktijklessen te laten geven. Is dit een oplossing?

‘Wat bevoegdheid betreft bestaan er twee radicale standpunten. Het eerste is dat iedereen die voor de klas staat bevoegd moet zijn. Het tweede standpunt houdt in dat bekwaamheid belangrijker is dan bevoegdheid. Ik ben het tot op zekere hoogte met beide standpunten eens. Alleen moet iemand die bevoegd is nog wel zijn of haar weg vinden voor de klas. Docenten kunnen veel leren van ervaren collega’s.

Verder denk ik dat er veel potentieel onderwijstalent onbenut blijft. Neem studenten van sociale opleidingen. Ze willen jonge professionals worden, maar niet voor de klas staan. Toch zit er juist onder deze studenten heel veel verborgen talent. Als je alleen met bevoegde leerkrachten wilt werken, dan sluit je de weg af voor eventuele jonge instromers. Die hebben net een opleiding afgerond en hebben soms geen zin om wéér een jaar een opleiding te volgen. Laat hen proeven hoe het is om voor de klas te staan. Bevalt het goed, dan kunnen ze binnen een jaar hun onderwijsbevoegdheid halen. Maar het structureel voor de klas zetten van onbevoegden zorgt voor erosie van professionaliteit en het verlies van aanzien.’

Uit het onderzoek blijkt dat de meeste leerlingen hun stage veel serieuzer nemen dan de lessen op school. Een leerling zei: ‘Wat heb je nu aan Burgerschap en Omgangskunde? Ik weet toch zeker zelf wel hoe ik met mensen moet omgaan?’

‘Het probleem zit vaak in de manieren waarop zulke vakken worden gegeven. Die vormen een demotivatie voor veel leerlingen, wat weer leidt tot onderbenutting van zaken die voor hen van betekenis zijn. De leerlingen moeten meer eigenaar worden van hun eigen leerproces.

‘Vaak hebben mbo-leerlingen genoeg IQ, maar te weinig cultureel kapitaal voor het hbo’

Een ander probleem is de identiteitscrisis waarin het mbo zich bevindt. Het mbo heeft een ambachtelijke insteek, maar tegelijkertijd vindt de overheid dat daar niet-ambachtelijke vakken bij moeten. Van het nut daarvan is iedereen doordrongen. Toch is er onvrede. De ondervraagde leerlingen vroegen aan de jonge, academische onderzoekers of zij die vakken op de universiteit ook kregen. ‘Nee? Waarom wij dan wel?’’

Voor sommige leerlingen vervult het mbo de functie van een buurthuis. Moeten docenten zich achter de oren gaan krabben?

‘Dat de leerlingen het hebben over een buurthuisfunctie is pas negatief op het moment dat de straatculturele elementen gaan domineren op school. Of wanneer de leerlingen in de klas onderling in hun moedertaal gaan praten. Het gaat hier om een uitdaging voor leerlingen én voor scholen.’

Houdt het mbo te weinig rekening met de multiculturele achtergrond en het lage zelfbeeld van veel leerlingen?

‘Eén van de problemen is dat we voortdurend zeggen dat het ‘maar mbo’ is. Buiten hun opleiding zijn mbo-leerlingen vaak mensen die mantelzorger zijn, een grote bruiloft kunnen organiseren of een webshop hebben. In een andere setting dan in klaslokaal 107 hebben ze onverwachte kwaliteiten. Veel mbo-leerlingen rijden zichzelf in de wielen door zich op school anders te gedragen dan op hun stageplek. Daarnaast maken ze elkaar wijs dat ze niet kunnen klimmen. De nadruk ligt op mismatch en cultuur. Er moet voor worden gezorgd dat ze dieper verankeren in de schoolcultuur – en dan als mens en niet als lid van een vermeende etnische achtergrond.’

Foto: Youtube

Veel leerlingen dromen van doorstromen naar het hbo, maar zijn hun taalbeheersing en hun algemene ontwikkeling daarvoor wel voldoende?

‘Leerlingen van het mbo hebben vaak de mogelijkheid gemist hun taalkundige skills te verfijnen, zoals je in havo 4 en 5 leert. Dit wordt door onderwijssociologen het ‘Mattheus-effect’ genoemd. ‘Wie meer heeft zal meer krijgen, wie niet heeft, zal niet meer krijgen.’ Vaak hebben mbo-leerlingen genoeg IQ, maar te weinig cultureel kapitaal voor het hbo. Denk aan taalgevoel, algemene kennis enzovoort. Waar deze kennis bijgespijkerd wordt is irrelevant, maar het moet wel gebeuren.’

De ondervraagde leerlingen hebben het gevoel dat ze zichzelf moeten motiveren. Maar dat is toch ook zo?

‘Het gaat niet alleen om motivatie, maar ook om het geloof in het eigen kunnen. Zelf dingen doen, zelf dingen maken. De self-efficacy van de leerlingen moet geactiveerd worden. ‘Ik kan het zelf doen’ is daarbij heel belangrijk. Helaas ontbreekt dit geloof in eigen kunnen vaak. De uitval in het mbo is ook een reflectie van het politieke debat.

Overigens heeft de meerderheid van de mbo-leerlingen in de grote steden een allochtone achtergrond, een feit dat er eigenlijk totaal niet toe doet. De vraag ‘Hoe gedraag ik me op het werk?’ heeft met volstrekt andere dingen te maken dan afkomst. Factoren die wel een rol spelen zijn de familiecultuur, de grootstedelijke bevolking en een lage sociaaleconomische status. Van kansenongelijkheid moeten we geen etnische kwestie maken.

Sociale status is veel doorslaggevender. Uit een achterstandswijk komen, uit een gezin waar voor veel dingen geen aandacht is. Heeft een leerling met een lage sociale status een moeder die het belangrijk vindt dat haar kinderen boeken lezen en worden ze meegesleept naar de bibliotheek, dan heeft die leerling weer een voorsprong op andere leerlingen in diezelfde sociaaleconomische situatie. Met andere woorden: de mate van achterstand is ook individueel en niet altijd terug te voeren op bepaalde factoren.’

De leerlingen in het onderzoek geven aan dat zij het fijn vinden als docenten zich meer bewust zijn van hun culturele en religieuze achtergronden. Moet daaraan gewerkt worden?

‘Deze vraag gaat veel verder dan alleen docenten. Het gaat er niet om welke informatie je wilt overdragen. Het wordt pas kennis als iets betekenisvol is voor leerlingen. Veel leerboeken passen niet bij grootstedelijke scholieren, maar sluiten beter aan bij kleinsteedse situaties. Daarom herkennen mbo-leerlingen in de grote steden zich er totaal niet in.

Er moet veel meer geïnvesteerd worden in urban education. De zorginstellingen waar mbo-leerlingen in grote steden een stageplek krijgen zijn vaak meer een thuiswedstrijd dan wat er in de klas gebeurt. Tijdens hun stage zijn ze in een omgeving die ze veel meer herkennen, bijvoorbeeld omdat ze te maken krijgen met cliënten van hun eigen grootstedelijke achtergrond. Op hun beurt zijn de cliënten blij met iemand die een gelijkgestemde is.’

In een veranderende wereld grijp je terug op je roots. Dat zie je overal, ook bijvoorbeeld bij studentenverenigingen: je hebt protestants-christelijke studentenverenigingen, katholieke, islamitische, noem maar op. Tussen alle nieuwe ervaringen moet iets bekends zitten.’