Home Interview Radicaliseringsexpert: ‘We moeten rol van uitsluiting moslims leren herkennen’

Radicaliseringsexpert: ‘We moeten rol van uitsluiting moslims leren herkennen’

Tahir Abbas is hoogleraar Radicaliseringsstudies aan het Institute of Security and Global Affairs van de Universiteit Leiden. Abbas heeft internationale ervaring op gebied van social policing, kritische terrorismestudies en moslimhaat (Beeld: Arash Nikkhah)

De terugkeer van IS-vrouwen, jihadisme, invloed op moskeeën vanuit onvrije landen: moslimextremisme is nooit van de politieke radar verdwenen. Maar waar is de stem van de Nederlandse moslims in dit alles? We spraken met de Britse radicaliseringshoogleraar Tahir Abbas (Universiteit Leiden). Samen met onderzoeker Liselotte Welten interviewde hij moslimorganisaties, imams en geleerden over hun omgang met moslimhaat, radicalisering en extremisme, voor hun nieuwe boek Islamophobia and securitisation: The Dutch case.

Wat heeft het beleid tegen extremisme ons de afgelopen twintig jaar gebracht?

‘Een deel van de beleidsontwikkelingen kwam naar aanleiding van de moord op filmmaker Theo van Gogh in 2004. Dit was een keerpunt voor de Nederlandse samenleving en een enorme lakmoesproef voor haar omgang met etnische minderheden. Nederland is immers een West-Europees land met een koloniaal verleden. Maar ondanks alle inspanningen om extremisme en radicalisering te voorkomen, vertrokken ongeveer driehonderd in Nederland geboren jonge moslims, meestal met een Marokkaanse achtergrond, na 2014 naar Islamitische Staat in Irak en Syrië. Daarnaast maakten in totaal vierduizend Europese moslims dezelfde reis vanuit Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.’

Wat deed de Nederlandse overheid verkeerd?

‘De laatste paar jaar is er veel aandacht geweest voor salafistische moskeeën. Het probleem is dat beleidsmakers een beperkt begrip hebben van de aard en de verschillende soorten salafismen die er bestaan. De meeste salafistische stromingen zijn op geen enkele wijze verbonden met gewelddadig extremisme. Hun overgave aan hun geloof zou kunnen worden omschreven als regressief en in het ergste geval zou kunnen worden gesteld dat zij ondemocratisch zijn. Maar dit label zou je ook kunnen toepassen op vele andere minderheids- en meerderheidsgroepen. Dit betekent dat de discussie omtrent salafisme enigszins overtrokken is, en minder relevant in de context van het bestrijden van radicalisering.

‘De meeste vormen van salafisme zijn op geen enkele wijze verbonden met gewelddadig extremisme’

‘Daarnaast hanteerde de staat een holistisch, allesomvattend one-size-fits-all-perspectief, waarbij alleen de islamitische ideologie onder de loep werd genomen. Men ging er vaak op voorhand vanuit gaat dat de risico’s van extremisme kunnen worden verminderd door de ideologie tegen te gaan. Dit, terwijl er nog niet eens sprake was van extremisme of van een terroristische aanslag. Het problematische gevolg hiervan was dat het vertrouwen van moslims in de staat, dat al gebrekkig was, werd aangetast.’

In uw boek is te lezen dat de Nederlandse samenleving de ervaringen van etnische minderheden niet voldoende begrijpt. Hoe zit dat?

‘Het koloniale verleden ligt ten grondslag aan de ongelijkheid tussen de witte dominante meerderheid en etnische minderheden. In plaats van de ervaringen van etnische minderheden te begrijpen, bekeek de maatschappij de minderheden door een culturele lens van waarden en normen. Het probleem is dat men hiermee suggereert dat bepaalde minderheden waarden en normen hebben die niet passen in ‘onze’ eigen meerderheidswaarden en -normen, wat dus racisme tegen minderheden in de hand werkt.

‘Wanneer we ons teveel focussen op de culturele kenmerken van een groep, dan blijven we aan de oppervlakte en bereiken we niet het hart en de ziel van iemand van die achtergrond. En dan zullen we ook niet hun ervaringen begrijpen, in een samenleving die hen vaak vijandig bejegend en zich bedreigd voelt door etnische minderheden.

‘Geen enkele samenleving is vrij van machtsverschillen, die vaak gestructureerd zijn rond bepaalde etnische of religieuze categorieën. We leven in een droomwereld als we denken dat er in de Nederlandse samenleving geen machtsverschillen bestaan. Er is niks verkeerd met het streven naar onszelf te verbeteren, en dat is waar de strijd tegen rassendiscriminatie altijd over moet gaan.’

Bedoelt u dat racisme en machtsverschillen medeverantwoordelijk zijn voor de radicalisering van jonge moslims?

‘Moslims in Nederland hebben nog steeds naar verhouding meer te maken met discriminatie, intimidatie door de politie, uitsluiting, onderpresteren in het onderwijs, een slechte gezondheid en wonen vaker in een sociale huurwoning. Dit zijn de structurele problemen die van invloed zijn op kwesties van identiteit en belonging (het gevoel bij een samenleving te horen, red.). Deze structurele problemen, die van invloed zijn op het gevoel van integratie of uitsluiting van mensen, zijn heel belangrijk als we denken aan extremisme en radicalisering waar ook ter wereld.’

En hoe zit het met de ideologische motieven?

‘Natuurlijk zijn er nog vele andere factoren waarmee rekening moet worden gehouden, waaronder de rol van de ideologie. Want uiteindelijk heeft een individu een soort haakje nodig om alles aan op te hangen. Ideologische triggers zijn er altijd geweest, in de een of andere vorm. Maar dankzij push-factoren als raciale discriminatie, machtsverschillen en uitsluiting worden mensen meer blootgesteld aan ideologische triggers.

‘Als we die push-factoren negeren en niet beseffen wat de gevolgen zijn op de lange termijn, dan zullen meer kwetsbare mensen radicaliseren en zich tot een radicale groepering wenden. We moeten we de rol van structurele uitsluiting leren herkennen. Niet alleen bij moslims, maar ook bij witte Nederlanders die zich in de steek gelaten voelen doordat de maatschappij niet in hun behoeften voorziet – en daardoor gewelddadig verzet als enige oplossing zien.’

Hoe definieert u ‘islamofobie’ in de context van het beleid tegen extremisme?

‘Islamofobie is de algemene angst voor de islam en moslims. Het vindt zijn oorsprong in oriëntalisme en racialisering en gaat terug tot de koloniale periode. Islamofobie ligt dus in het verlengde van problemen uit het verleden, maar is extra problematisch geworden na de aanslagen van 9/11. Bij het antiradicaliseringsbeleid in Nederland zien we een harde lijn van de politiek, die nog niet heeft geleid tot het sluiten van moskeeën. Maar de staat heeft een stevige positie genomen op het gebied van salafisme. Deze harde aanpak wekt de indruk dat salafisme een aanzienlijk veiligheidsrisico vormt voor de bevolking. Mensen die het nieuws over radicalisering volgen, zijn niet in staat het probleem volledig te begrijpen of in twijfel te trekken. Ze geloven nu eenmaal wat hen wordt verteld. Maar ze reageren daardoor alleen op potentiële risico’s van een extreem scenario. En zo leidt een hardhandige aanpak tot meer islamofobie.’

Dat brengt mij op het schandaal waarbij diverse Nederlandse gemeenten jarenlang, via een particulier bedrijf, Nederlandse moskeeën bespioneerden. Wat kan de Nederlandse overheid hiervan leren?

‘Dit spionageschandaal bevestigt veel moslims in hun wantrouwen jegens de overheid, die de indruk wekt de islam en de moslims in het geheel te problematiseren. Bovendien hebben de Nederlandse moslimgemeenschappen na dit schandaal het gevoel dat de staat hen nooit zal vertrouwen. Deze negatieve framing heeft een gevaarlijk gevolg. Wanneer moskeeleiders toch geconfronteerd worden met jongeren die mogelijk op een gevaarlijk pad zijn, dan grijpen ze liever zelf in, in plaats van dat ze de hulp inroepen van de veiligheids-, inlichtingen- of politiediensten. Vooral omdat ze bang zijn voor verdere ‘securitisering’: dat de staat hun moskee in de gaten houdt en als ‘radicaal’ bestempelt.’

Waarom is het van belang dat de regering, wanneer ze radicalisering wil voorkomen, een goede relatie onderhoudt met de moslimgemeenschap?

‘De groeiende kloof tussen moslimgemeenschappen en de Nederlandse staat helpt niet op het front van maatschappelijk en politiek vertrouwen. Een gevolg van deze kloof is bovendien dat het gemakkelijker wordt om met de vinger te blijven wijzen naar moslims, en om te beweren dat de regering niks doet om radicalisering te voorkomen. Radicaal-rechtse politiek spint daar garen bij. Maatschappelijk en politiek vertrouwen is belangrijk op alle niveaus, en in de relaties van alle gemeenschappen met de staat.’

Wat vindt u van initiatieven van Nederlandse gemeenten om samen te werken met imams en moskeeën om radicalisering te voorkomen?

‘De rol van moskeeën en islamitische centra is het bieden van islamitisch onderwijs aan moslims. Het is een misverstand om te denken dat het per definitie hun taak is om radicalisering tegen te gaan. Bovendien: extremisten bezoeken lokale moskeeën niet, en extremistische predikers preken er niet. Dat is allemaal een fantasie, ontstaan door gebrek aan inzicht in de islam en moslims.

‘Sommige moskeeën bestrijden wel actief extremistische ideologieën die zich op de islam beroepen, maar daar ligt hun primaire taak niet. Zulke cursussen kun je ook volgen aan de Universiteit Leiden. De overheid kan initiatieven ondersteunen die de moskee zelf start om radicalisering tegen te gaan, maar kan niet dicteren wat de moskee moet doen. Doe je dat wel, dan verlies je de steun van de islamitische gemeenschap.

‘Het is een misverstand dat het per definitie de taak is van moskeeën om radicalisering tegen te gaan’

‘De moskee moet worden gesteund bij initiatieven die zij op haar eigen voorwaarden wil uitvoeren, maar zodra je een moskee gaat gebruiken als instrument in je antiterrorismestrategie, is het spel uit. Je hebt de moslimgemeenschap verloren, mogelijk voor altijd, en de zeer problematische islamofobe stereotypen bevestigd.’

In Nederland en Frankrijk is de nieuwe term ‘woke islamisme’ in zwang. De politieke islam zou via links-activistische taal proberen de universiteiten en media te infiltreren.

‘Deze term klinkt mij als complete onzin in de oren. Het probleem hier is dat het begrip ‘islamisme’ niet neutraal is, hoewel het dat wel zou moeten zijn. Daarnaast wordt de term islamisme in de media op een erg negatieve manier gebruikt, waardoor het lijkt alsof islamisme alleen maar kan leiden tot een vorm van politieke islam die nadelige of beperkende gevolgen heeft voor de Nederlandse samenleving.

‘Als de term ‘woke islamisme’ hint naar een geluid dat ongelijkheid en onrechtvaardigheid tegengaat en de nadruk juist legt op integratie, gelijkheid, rechtvaardigheid, vrede en nederigheid, dan vind ik dat dit zeer moet worden gesteund.’

Europese overheden, waaronder de Nederlandse, hebben moeite om een goed antiradicaliseringsbeleid te ontwikkelen. Wat zou een eerste goede stap zijn?

‘De staat moet veel meer investeren in het opzetten van projecten van maatschappelijke organisaties die gericht zijn op het vormen van een gemeenschap, die werken aan empowerment, maar ook aan participatie. Hierdoor zal de moslimgemeenschap een gevoel van hoop en vertrouwen krijgen, dat zij een rol speelt in de toekomst van de samenleving. Dit vereist dat de staat een langetermijnvisie ontwikkelt. En dat de Nederlandse maatschappij inziet dat moslims een belangrijk onderdeel zijn van deze samenleving. Helaas wordt dit bemoeilijkt, omdat sinds het begin van de oorlog tegen het terrorisme (vanaf 11 september 2001, red.) veel mensen totaal gefocust zijn op het – huns inziens veel urgentere – probleem van extremisme. Ze kijken niet naar de samenleving in zijn geheel. Hierdoor zijn we vergeten dat moslims al tientallen jaren deel uitmaken van de Europese samenlevingen.’

U hebt meer dan twintig jaren ervaring in het veld van het bestrijden van extremisme en radicalisering. Wat wilt u graag meegeven?

‘We moeten enorm voorzichtig zijn met generaliseren en denken dat radicalisering een groter probleem is dan in werkelijkheid. Daarnaast moeten we voorzichtig zijn met het gebruik van het label ‘islamofoob’ in het algemeen, want de term wordt gebruikt om belangrijke gesprekken af te kappen. Vergeleken met twintig jaar geleden zijn er nu veel mensen die een uitzonderlijk goed begrip hebben van de islam en moslims, vooral de jongere generaties, en die juist moslims beter willen begrijpen.

‘We moeten voorzichtig zijn met het gebruik van het label ‘islamofoob’’

‘Aanslagen komen in het nieuws en doen dan de wenkbrauwen fronsen vanwege de aard en de achterliggende boodschap. Maar we moeten heel voorzichtig zijn met het maken van generalisaties over gemeenschappen of geloofsgroepen. En we moeten gevoeliger zijn voor het feit dat niet ideologische triggers maar juist de structurele uitsluiting en discriminatie van moslims – de push-factoren – onvermijdelijk de grootste kracht zijn om radicalisering te bereiken.’