Home Kunst & Cultuur Canon laat rijkdom Joods leven in Nederland zien

Canon laat rijkdom Joods leven in Nederland zien

Bron: Pixabay.

Historicus Tirtsah Levie Bernfeld stelde met hoogleraar Bart Wallet De canon van 700 jaar Joods Nederland samen. Deze maand verscheen een vernieuwde uitgave en een Engelse vertaling. ‘Aan het eind van de achttiende eeuw wilden Joden als burgers geaccepteerd worden.’

Sinds zeven eeuwen wonen er Joden in Nederland. De canon van 700 jaar Joods Nederland telt honderd ‘vensters’ die een blik werpen op de diverse Joodse culturen die in ons land door elkaar heen liepen en lopen.

‘We zijn door de Joodse gemeenschap aan het werk gezet’, vertelt historicus en onafhankelijk onderzoeker Tirtsah Levie Bernfeld, over de canon die ze samen met Bart Wallet, hoogleraar Joodse studies (Universiteit van Amsterdam) in 2015 samenstelde. De canon verscheen onlangs als nieuwe aangepaste uitgave, samen met een Engelse vertaling, Jews in the Netherlands: a short history, die ook online te raadplegen is. ‘Ik hoop dat deze canon een goede indruk geeft van de lange geschiedenis. Er zijn veel dikke boeken verschenen over de geschiedenis van de Joden in Nederland, maar die neem je als niet-professional of jongere minder makkelijk ter hand.’

‘De Joodse geschiedenis in Nederland is niet ononderbroken geweest’, vertelt Levie Bernfeld. ‘In de dertiende eeuw vestigden de eerste Joden zich in het zuidelijk deel van de Lage Landen, in steden als Nijmegen, Zutphen en Maastricht. Ze waren in 1290 uit Engeland verdreven en begin veertiende eeuw uit Frankrijk. Ze zochten een veilig onderkomen. Een stad als Maastricht lag dichtbij Duitse en Poolse handelsgebieden. De pestepidemie, die halverwege de veertiende eeuw uitbreekt, maakt een einde aan hun aanwezigheid. De Joden krijgen de schuld, en worden opgejaagd en vermoord.’

Na enige eeuwen komen er opnieuw Joden naar Nederland, schrijft u in het tweede venster van de canon. Wie zijn zij?

‘Eind zestiende eeuw komt er een nieuwe groep naar de Lage Landen. Zij komen niet als Joden maar als ‘Nieuw Christenen’ of ‘Conversos’. Ze hadden generaties lang als katholieken in Spanje en Portugal geleefd, maar werden verdacht van heimelijke trouw aan het jodendom. Eenmaal hier aangekomen keerden ze terug naar het geloof van hun voorouders.

Zo rond het eerste decennium van de zeventiende eeuw druppelen Hoogduitse en Poolse Joden de Republiek binnen. Zij zijn gevlucht voor pogroms en oorlogen in de Poolse en de Duitse gebieden. In 1635 richten deze Joden hun eigen gemeente op. Ze zijn dan nog met weinig. Deze gemeenschap blijft in omvang toenemen door continue immigratie van Joden uit de Duitse gebieden en Centraal en Oost-Europa.

De eerste Spaanse en Portugese Joden vestigden zich in Amsterdam, zegt Levie Bernfeld, in een buurt die Vlooienburg werd genoemd. ‘Vlooienburg is het eiland waarop nu het stadhuis, de Stopera staat en de rommelmarkt is. Destijds bestond de buurt, omgeven door grachten, uit stegen waar de armen woonden, en voornamere straten zoals de Lange Houtstraat en de Zwanenburgerstraat. Maar al in het latere deel van de zeventiende eeuw gaan de meer welgestelden op dat deel van de grachten wonen dat dan wordt aangelegd, de Nieuwe Keizersgracht en de Nieuwe Herengracht.’

Was er veel contact tussen de Oost-Europese Joden en de Spaanse en Portugese Joden?

‘Dat is een delicaat onderwerp. Enerzijds keken de Sefardiem, de Spaanse en Portugese Joden, met wantrouwen naar de Joden die uit de Poolse en Duitse gebieden kwamen. De Sefardiem waren in feite moderne burgers die in Spanje en Portugal al helemaal deelnamen aan de samenleving. De Asjkenaziem, de Poolse en Hoogduitse Joden, afkomstig uit getto’s, keken op hun beurt neer op de Portugese Joden. Die laatsten hadden weinig kennis van het Jodendom en kenden bij aankomst nauwelijks Hebreeuws. Het was een moeilijke verstandhouding. De Portugese gemeente was niet blij met hun komst. Maar langzamerhand is er een soort co-existentie tot stand gekomen en hebben ze ook met elkaar gewerkt en van elkaar geleerd.’

Was er een groot klassenverschil tussen die groepen?

‘Toch wel. Maar je moet niet denken dat de Portugese en Spaanse Joden hier alleen maar rijk waren. Dat was een topsegment, zo’n tien procent. Er was een grote middenklasse en een groeiend aantal mensen was afhankelijk van liefdadigheid. Portugezen worden vaak als uiterst rijk afgeschilderd en de Asjkenaziem als uiterst arm, maar het wisselde. Zeker aan het eind zeventiende eeuw kwam er ook een rijke Asjkenazische elite tot stand.’

Ze spraken een andere taal.

‘Ja, de Asjkenazische Joden spraken Jiddisch. Een mengeling van Duits en Hebreeuws en lokale dialecten. De Sefardische Joden spraken Spaans en Portugees.’

Een van de vensters gaat over de negentiende eeuw, een periode van integratie.

‘Aan het eind van de achttiende eeuw is er een bovenlaag die wil emanciperen. Ze willen gelijke rechten krijgen en als burgers geaccepteerd worden. Dit gebeurt in 1796. Vervolgens verandert er voor de grote meerderheid van de Joden weinig. Ze leefden tamelijk geïsoleerd en waren arm. De overgrote meerderheid van de Joden had een Asjkenazische achtergrond. Ze spraken vaak Jiddisch met elkaar. Er moest nog veel gebeuren om die werkelijk integratie tot stand te brengen. Er werd in de negentiende eeuw bewust gewerkt aan een Nederlands-Joodse identiteit. Op Joodse scholen werden maatschappelijke vakken ingevoerd als aardrijkskunde en geschiedenis, en het Jiddisch werd vervangen door het Nederlands. Vervolgens hebben deze Joden het taalgebruik beïnvloed. Het Amsterdams en het Nederlands kennen veel woorden en uitdrukkingen die ontleend zijn aan het Jiddisch.’

Welke uitdrukkingen dan?

‘Mokum is de Jiddische naam voor Amsterdam. Jatten, een jat is een hand, dus jatten is stelen. Kinnesinne, komt van qin’a we sin’a, en dat is jaloezie. Gabber, komt van chaweer, en betekent vriend. Mazzel betekent geluk. Zo is er een hele lijst op te noemen.’

Was er veel contact tussen de Joden en de niet-Joodse mensen?

‘Ja. Door de eeuwen heen is er altijd contact geweest. Ze werkten samen en woonden samen. Vlooienburg was de dichtst bevolkte wijk van Amsterdam. Het was niet alleen een Joodse buurt, er woonden ook niet-Joden, al werd het in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers afgesloten tot een Judenviertel.’

Hoe leefden de Joden in kleinere provincieplaatsen?

‘Eigenlijk op dezelfde manier. Er werd handel gedreven, er waren winkels en synagogen. Het is niet zo dat ze overal even geëmancipeerd konden leven. Tot eind van de achttiende eeuw mochten de Joden zich niet blijvend vestigen in Utrecht en Gouda. Net als op sommige plekken op het platteland. Andere steden verleenden juist wel toegang en ook privileges. Vanaf de achttiende eeuw verspreiden de Joden zich langzaam door het hele land.’

U zegt, ze hadden privileges. Ze waren dus geen gelijkwaardige burgers.

‘Nee, ze werden vaak niet door de gildes [beroepsverenigingen] geaccepteerd. Alleen de gildes van de boekdrukkunst, boekverkoop, makelaardij en van de chirurgen lieten Joden toe. Dat heeft de werkgelegenheid van Joden in de zeventiende en achttiende eeuw enorm in de weg gezeten.’

Waarom was dat zo?

‘Dat was vrij normaal. We moeten het in perspectief zien. Joden waren in heel Europa onderworpen aan zeer veel restricties. Zo was de middeleeuwse wetgeving ten aanzien van Joden beperkend, en die is in de Republiek enigszins voortgezet. Een stad als Amsterdam was in relatief opzicht tolerant. Er was geen getto, al werd de Jodenbuurt soms het Joodse getto genoemd. Er was geen numerus fixus voor Joden die zich in de stad wilden vestigen. Maar als je het in absolute zin bekijkt dan waren in Amsterdam heel veel beroepen verboden voor Joden.

In de achttiende eeuw werden in de Portugese en Hoogduitse kringen maatregelen verwacht van het stadsbestuur om die beperkingen uit de weg te ruimen. Maar dat is niet gelukt omdat de macht van de gilden zo sterk was. In andere steden zoals Den Haag en Den Briel, Leiden en Nijmegen waren de voorwaarden weer beter dan in Amsterdam.’

Waarom wilden die ambachtslieden dat niet?

‘Ze waren bang voor concurrentie. Hun handel en beroep kwam in gevaar.  Er is een verzoek uit 1748 bewaard gebleven van christelijke diamantbewerkers aan het Amsterdamse stadbestuur om een diamantgilde op te richten, om zo Joden uit die sector te mijden. Het is niet echt aangenaam wat ze schrijven. Joden zouden voor een hongerloon werken omdat ze met tienen ‘in een hok’ woonden. Ze zorgden zogenaamd voor oneerlijke concurrentie. Het verzoek werd afgewezen. De diamanthandel ontwikkelde zich goed en werd een belangrijke factor voor de Amsterdamse economie.’

Vindt u dat er voldoende aandacht is voor wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog in Vlooienburg heeft afgespeeld?

‘Ik geef er wel eens rondleidingen en dan lopen we van het ene monument naar het andere. Maar je moet de monumenten wel weten te vinden. Op de grond op het Waterlooplein is een monument gemaakt door Otto Treumann voor de Joodse weesjongens die in de oorlog zijn gedeporteerd uit het Asjkenazische jongensweeshuis. Voorbijgangers hebben het niet altijd in de gaten en stappen er gewoon overheen. Maar als je goed oplet zie je het. Zeker met de komst van het Nationaal Holocaust Namenmonument [met namen van de meer dan honderdduizend Nederlandse slachtoffers] vind ik wel dat er veel is dat ons aan het denken zet over wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd.’

Welk venster in de canon wilt u nog graag uitlichten?

‘Ik heb erop gelet om ook vensters specifiek over vrouwen op te nemen, want daar wordt in de Joodse geschiedenis weinig aandacht aan besteed. In 1615 wordt bijvoorbeeld Dotar opgericht, een internationale Portugees-Joodse organisatie die bruidsschatten leverde aan arme meisjes en weesmeisjes zodat ze kunnen trouwen. Het interessante: deze organisatie had contacten over een heel breed internationaal gebied waarin Joden zich tot elkaar verhielden. Er was een enorme samenwerking en wisselwerking van de Joodse wereld.