Home Nieuw in Nederland ‘Overheid, geef eens om hoogopgeleide vluchtelingen die hard willen werken’

‘Overheid, geef eens om hoogopgeleide vluchtelingen die hard willen werken’

Beeld: Aiman Alammari

Elke maand gaat de Kanttekening in gesprek met vluchtelingen en statushouders in Nederland. Hoe zijn ze hier gekomen? En hoe hebben zij hun nieuwe leven in Nederland opgebouwd? Deze maand: Aiman Alammari (35). Na veertien jaar in Maleisië te hebben gewoond, dreigde hij uit het land te worden gezet vanwege zijn Jemenitische paspoort. Terugkeren naar zijn door oorlog geteisterde vaderland was geen optie. Hij besloot toen naar Nederland te komen.

In Jemen groeide Alammari op in de havenstad Aden, gelegen in het westen aan de Rode Zee. ‘Je spreekt het uit als ‘Eden’, wat in de Bijbel wordt gebruikt om het Paradijs aan te duiden. Zo voelde het ook voor mij toen ik daar woonde. Ik had een fijne jeugd’, vertelt hij.

Hoewel Aden nog steeds de belangrijkste haven is van Jemen, ligt de stad nu in puin. Vanwege de oorlog zijn grote delen van de infrastructuur vernield en komen stroomuitvallen daar vaak voor.

‘Dat is nu alleen maar erger geworden. Soms hebben ze daar urenlang geen elektriciteit, en soms duurt het een hele dag. Dan kan ik mijn ouders niet bereiken, en maak ik mij zorgen.’

Alammari verliet in 2007 zijn geboorteplaats om te studeren in Maleisië. Hij ontving een studiebeurs van de Jemenitische regering. ‘Op mijn middelbare school in Jemen was ik een van de beste studenten. Ik haalde de hoogste cijfers van mijn klas omdat ik goed kon leren, nu nog steeds’, vertelt hij. In 2013 behaalde hij zijn bachelorsdiploma in productietechniek. Twee jaar later begon hij aan zijn masterstudie.

‘Je zou denken dat je met een masterdiploma op zak zo aan een baan kunt komen, maar zo gaat dat niet in Maleisië. De bestbetaalde banen worden enkel aan mensen met de Maleisische nationaliteit gegeven. Dat, terwijl ik vloeiend Maleis spreek’, zegt Alammari.

Tijdens zijn studie in Maleisië deed hij mee aan een taalwedstrijd spreken in het openbaar. Hij eindigde op de derde plaats. ‘Ik heb altijd al een talenknobbel gehad, waardoor ik het Maleis snel kon beheersen. Ik ben ook autodidact, dus ik heb het vooral geleerd door veel YouTube-filmpjes te kijken, maar natuurlijk ook door met veel mensen te spreken. Ik ging er niet voor naar een taalschool.’

Alammari ontving een groot geldbedrag voor het winnen van de derde plaats. Hij kon daarna als freelance tolk aan de slag bij Maleisische rechtbanken omdat hij ook Arabisch spreekt. ‘Maar ik mocht er nooit vast in loondienst werken. Dat mochten alleen Maleisische mensen. Ik heb zelfs bij bedrijven gewerkt die mij na een week moesten ontslaan, omdat zij ontdekten dat ik niet de Maleisische nationaliteit heb’, zegt hij. ‘Dit overkomt niet alleen mensen met een Jemenitisch paspoort, maar ook alle andere nationaliteiten. Het is in hun wet vastgelegd.’

Alammari vroeg een permanente verblijfsvergunning aan in Maleisië, die herhaaldelijk werd geweigerd. Na een paar jaar als tolk te hebben gewerkt, verliep zijn werkvisum en kon hij die niet meer verlengen. De Maleisische regering verzocht hem daarom om zo spoedig mogelijk het land te verlaten. Dat is onmogelijk, dacht hij. In Jemen had hij niets en kon hij ook niets betekenen voor zijn ouders.

‘Om toch nog in het land te kunnen blijven, vertelde de Jemenitische ambassade mij dat ik kon proberen om weer te gaan studeren aan een universiteit. Dan kon de Maleisische regering mij misschien weer een studievisum verlenen’, zegt hij.

Even leek zijn plan te slagen. Hij kon bij een universiteit terecht om promotieonderzoek te doen, en werd er vlak voor de pandemie in 2020 naar Rome gestuurd voor een conferentie. Daarvoor ontving hij een tijdelijk visum in afwachting op zijn nieuwe verblijfsdocument om in Maleisië door te kunnen studeren.

‘Maar toen brak overal in de wereld corona uit. De conferentie werd gecanceld, en ik bleef daar met een aantal studenten achter. Toen kwam ik er ook nog eens achter dat mijn studievisumaanvraag in Maleisië werd geweigerd.’

Alammari’s wereld stortte in. ‘Ik wist niet meer waar ik heen kon, dus ging ik maar met een aantal mensen door Europa reizen zolang de vluchten gingen en wij nog geld hadden. We dachten aan Oost-Europa, omdat het leven daar goedkoper was dan in Italië.’

Zo eindigde hij in Budapest. Alammari had nog altijd de wens om terug te keren naar Maleisië, omdat hij er ondanks alles toch nog thuis voelde. Hij wilde opnieuw een aanvraag voor een studievisum indienen. ‘Vanuit Budapest heb ik een vlucht weten te boeken naar Kuala Lumpur, met een overstap in Istanbul.’

Eenmaal op het vliegveld mocht hij zijn vlucht niet instappen. ‘De strenge lockdowns begonnen toen net in Turkije. Ze gooiden alles dicht.’ Bijna twee maanden zat Alammari vast in Budapest, wachtend op een vlucht naar Maleisië.

‘Ik kon niets doen. Gelukkig kon de Jemenitische ambassade in Hongarije mij nog wel helpen aan een tijdelijke woning. Ik mocht bij een Jemenitisch gezin in huis wonen’, vertelt hij. ‘Net als veel mensen heb ik tijdens de lockdown dagen doorgebracht door alleen te lezen en Netflix te kijken, in de hoop op verlossing.’

Via zijn gastgezin in Budapest kwam hij in contact met andere migranten uit Jemen. ‘Zij vertelden mij dat het beter is voor mij om een asielaanvraag te doen in Nederland. Volgens hen zouden mensen er met een Jemenitische nationaliteit gemakkelijker aan een verblijfsvergunning komen vanwege de oorlog. In Maleisië zou mijn visumaanvraag toch weer worden geweigerd, en dan zouden ze me terugsturen naar Jemen’, zegt hij. Toen hij weer een vlucht kon boeken, besloot Alammari daarom een enkeltje richting Eindhoven te kopen.

Eenmaal daar kon hij niet meteen een asielaanvraag indienen vanwege zijn reisvisum naar Rome. ‘Dat visum was allang verlopen, maar er is in de wet opgenomen dat vluchtelingen met een visum pas een asielaanvraag kunnen indienen wanneer dat reisdocument ruim zes maanden is verlopen. Dus moest ik die zes maanden bij vrienden in Eindhoven blijven tot ik naar Ter Apel kon om mijn asielaanvraag in te dienen’.

Na tien dagen in Ter Apel werd Alammari naar het asielzoekerscentrum in het Friese Drachten gestuurd. ‘In afwachting van mijn bsn-nummer en verblijfsvergunning was ik tot acht maanden in het azc in Drachten’, zegt Alammari. ‘Toen ze mij begin vorig jaar eindelijk een geldig verblijfsdocument konden geven, vertelde mijn contactpersoon bij het COA (Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, red,.) dat ik naar de Friese gemeente Tytsjerksteradiel moest gaan. Daar zou ik dan mijn woning krijgen. Maar het is een dorp in the middle of nowhere. Ik kon daar geen werk vinden, er is daar niets voor mij én ik kan de plaatsnaam niet eens uitspreken’, zegt hij.

‘Ik moest maar dankbaar zijn met wat ik heb gekregen’

Alammari vertelde het COA dat hij niet in Friesland wilde blijven. ‘Als ik een gezin had, dan was het fijn geweest om in een dorp te wonen. Maar ik ben alleen, en ik heb daar niets te zoeken.’ Maar zijn contactpersoon gaf daar geen gehoor aan.

‘Ik moest maar dankbaar zijn met wat ik heb gekregen, omdat er voor mij nog duizenden andere vluchtelingen staan te springen om een woning in Friesland. Als ik naar het stedelijke gebied wilde, dan moest ik van het COA aantonen dat ik daar een baan of studie heb. Alleen dan zouden ze mijn verzoek tot verplaatsing overwegen.’

Zo schreef hij zich in voor een studie productietechniek in Amsterdam. Zijn inschrijving werd geaccepteerd en hij kon in september 2021 beginnen aan zijn studie. Door het nijpende woningtekort kon het COA hem echter niet meteen naar Amsterdam verplaatsen. Wel kon hij tijdelijk bij vrienden terecht die hij in het azc had ontmoet, maar op dat moment was het voor hem te laat om nog aan zijn studie te beginnen.

‘Toen besloot ik maar op zoek te gaan naar werk in Amsterdam. Ik heb bij verschillende bedrijven gesolliciteerd om als ingenieur te werken, maar ik had niet genoeg ervaring en ik spreek nog geen vloeiend Nederlands. Daardoor werd ik bij elke sollicitatie geweigerd.’

Uiteindelijk vond hij een baan bij fastfoodketen Kentucky Fried Chicken, op het Damrak. ‘Ik werk er nu nog steeds af en toe. Na een maand daar te hebben gewerkt, stuurde ik mijn contactpersoon bij het COA mijn arbeidscontract en salarisstrook om aan te tonen dat ik een baan heb in Amsterdam, zodat ze daar een woning voor mij kunnen regelen. Dat lukte uiteindelijk wel. Ik werd naar een zogeheten ‘overbruggingslocatie’ gestuurd. Het is een gebouw vlak bij de Wallen. Er wonen meerdere statushouders die wachten op een woning’, vertelt Alammari. ‘Ik zou er niet langer dan een paar maanden verblijven, maar ik wacht nu al bijna een jaar.’

Ondanks de uitzichtloze woonsituatie in Amsterdam ziet Alammari het positief in. Hij droomt nog steeds van een carrière als mechanisch ingenieur bij een groot bedrijf. Daarom begint hij binnenkort bij een taalschool om net zo vloeiend Nederlands te spreken als dat hij Maleis en Arabisch spreekt.