Home Opinie Activisme of wetenschap: de geschiedenis van de slavernij

Activisme of wetenschap: de geschiedenis van de slavernij

Britse boekillustratie uit1826 met een tot slaaf gemaakte en een petitie tegen slavenhandel (Beeld: Wikimedia Commons / Amelia Opie)

In een interview in de Kantekening beklaagt universitair docent Karwan Fatah-Black zich over het feit dat hij meestal activist wordt genoemd en geen wetenschapper. Nochtans uitte Fatah-Black in november de vrees dat opvattingen die afwijken van de zijne ‘voedsel geven aan Baudet en andere radicale politici’, dixit Trouw. Daarmee suggereert hij dat een historicus maatschappelijk onwelgevallige resultaten maar beter kan verzwijgen of verdraaien. Een wetenschapper is echter niet geïnteresseerd of de uitkomsten van zijn onderzoek op maatschappelijke goed- of afkeuring kunnen rekenen, een activist wel.

Wat zou er gebeurd zijn met ons beeld van de Bezetting (1940-1945) als historici van die periode net als Fatah-Black alleen maar hadden geprobeerd bij de publieke opinie in het gevlij te komen? In de eerste jaren na de oorlog wilden de Nederlanders immers graag horen dat ze zich bijna zonder uitzondering dapper hadden verzet, vele Joden het leven hadden gered en dat de grote spoorwegstaking in ons land het einde van het Derde Rijk dichterbij had gebracht. Het speurwerk van historici bleek echter tot volstrekt andere uitkomsten te leiden. Dat toonde aan dat het percentage collaborateurs in ons land niet kleiner, maar groter was dan in andere bezette landen, en het percentage overlevende Joden lager. Inderdaad riepen deze onderzoeksresultaten veel maatschappelijke verontwaardiging op. Hadden de onderzoekers die resultaten dan maar moeten verzwijgen, zoals Fatah-Black voorstelt?

Zo’n suggestie veroorzaakt ernstige wetenschappelijke schade, want dan zou niemand op het idee komen om uit te zoeken waarom die percentages zoveel lager waren dan in andere landen. En de spoorwegstaking? Die bleek een verwaarloosbaar effect te hebben gehad op het oorlogsverloop, terwijl die staking onbedoeld wel een belangrijke bijdrage leverde aan de ongekende hongersnood in West-Nederland. Dat was weer geen populaire boodschap en veel personeelsleden van de NS waren verontwaardigd, want door te staken hadden ze wellicht hun leven in gevaar gebracht. Op den duur werden deze ongemakkelijke onderzoeksresultaten toch geaccepteerd, want wetenschappelijke resultaten hebben gelukkig meer gezag dan activistische.

Dat komt omdat een historicus informatie probeert te verzamelen, te wegen en te analyseren. Morele oordelen laat hij of zij aan de lezer. Activisten daarentegen bewandelen de omgekeerde weg en beginnen met een moreel oordeel en zoeken daar de passende informatie bij. Dat Fatah-Black geen historicus is maar activist blijkt onder meer uit de onderstaande voorbeelden, waarbij zijn activisme steeds verstopt zit een wetenschappelijk façade. Om dat te illustreren, is elk voorbeeld voorzien van enkele inleidende zinnen.

Slavenskeletten in St. Eustatius

De laatste decennia is er veel historisch en archeologisch onderzoek gedaan naar de veranderingen in lichaamslengte. Waren de opgegraven skeletten kleiner dan die van vorige generaties, dan kon dat worden toegeschreven aan minder calorieën en meer ziekten. Werden de skeletten langer, dan hadden die generaties geprofiteerd van meer en beter voedsel en waren ze minder ziek geweest. Dit mechanisme verklaart waarom Nederlandse mannen de afgelopen eeuw gemiddeld maar liefst twaalf centimeter langer zijn geworden, waarom de nakomelingen van de Europese landverhuizers in de Nieuwe Wereld gemiddeld langer werden dan de kinderen van de thuisblijvers en waarom de onderdanen van de oude bondsrepubliek Duitsland gemiddeld langer zijn dan de voormalige burgers van de DDR. Ook de slaven in Noord- en Zuid-Amerika werden gemiddeld langer dan de Afrikaanse slaven in Afrika.

Uiteraard past dit laatste onderzoeksresultaat niet in het activistische slavernijbeeld, want daarin behoren de slaven ziek en ernstig ondervoed te zijn. Uit een wetenschappelijke studie over 32 slavenskeletten uit St. Eustatius blijkt dat er onder de slaven op het eiland in sommige perioden geen sprake was van groei, maar juist van een stagnatie in de lichamelijke ontwikkeling. Dat geeft Fatah-Black de gelegenheid om vorig jaar april in Trouw te verwijzen naar dat artikel en de onderbroken lichaamsgroei te wijten aan ‘een periode van extreme stress en ondervoeding’. Dat lijkt op wetenschap, maar het is activisme. Het minuscule St. Eustatius is immers niet te vergelijken met de grote, slavenrijke plantagekolonies, zoals Suriname, waar genoeg grond was om voedsel te produceren. Daarom waren verreweg de meeste in de Nieuwe Wereld geboren slaven langer dan hun lotgenoten in Afrika. Zo hadden in Suriname de slaven in tijden van oorlog niet te lijden onder de verbroken scheepvaartverbindingen en hadden ze ook zonder aanvoer van buiten voldoende te eten. Dat was op eilandjes als St. Eustatius onmogelijk.

Dat een vergelijking tussen twee volstrekt ongelijke situaties tot vreemde resultaten leidt, kan worden geïllustreerd met de cijfers over zuigelingensterfte. Nederland heeft – zoals bekend – een van de laagste percentages ter wereld. Toch is het mogelijk om de zuigelingensterfte in ons land gelijk te stellen aan de hoge sterfte in het doodarme Ethiopië. De percentages kloppen als je je voor Nederland maar beperkt tot de cijfers uit Amsterdam van maart 1945 tijdens het dieptepunt van de hongerwinter. Anders dan een activist zou een historicus een vergelijking met zo’n unieke uitzondering onmogelijk in overeenstemming kunnen brengen met zijn of haar wetenschappelijk geweten.

Anders dan een activist kan een historicus zijn lezers of toehoorders maar zelden een warm gevoel van binnen bezorgen

Afschaffing van de slavernij

Het tweede voorbeeld betreft de afschaffing van de slavernij in de Europese koloniën. Hoewel daarvoor allerlei verklaringen circuleren, wijzen de meeste studies op het veranderde mensbeeld van de Europeanen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Weliswaar werden Afrikanen en Aziaten nog steeds als minderwaardig gezien, maar steeds meer inwoners van West-Europa vroegen zich af waarom de ene mens het eigendom van een ander kon zijn.

Anders dan een historicus varieert Fatah-Black zijn verklaringen voor de afschaffing van de slavernij al naar gelang de vraag van zijn publiek. Op de website van de Internationale Socialisten noemt hij de ‘sociale strijd’ van zowel de slaven als ‘door campagnes van onderop’ als belangrijkste oorzaak. Dat laatste zullen de trotskistische lezers van die website zeker weten te waarderen. Maar in zijn Keti Koti-lezing op 30 juni 2020, ter gelegenheid van de afschaffing van de slavernij, noemt Fatah-Black alleen nog het slavenverzet. Als kroongetuige voerde de herdenkingsredenaar de slavenopstand op Haïti ten tonele, die in 1791 begon en het einde van het gehele slavernijsysteem zou hebben ingeluid. Ook die verklaring zal zijn toenmalige toehoorders – deels afstammelingen van Surinaamse en Antilliaanse slaven – een warm gevoel hebben bezorgd. Eindelijk bleken het hun eigen voorvaderen te zijn geweest, die de slavernij hebben afgeschaft en niet de onderdrukkers uit Europa. Deze opvallende draai toont aan dat Fatah-Black zijn ‘wetenschappelijke’ inzichten ter ondersteuning van het geloof der kameraden wel erg makkelijk inruilt voor dat van de nazaten van de slaven.

Anders dan een activist kan een historicus zijn lezers of toehoorders maar zelden een warm gevoel van binnen bezorgen. Daarvoor is het verleden te gecompliceerd en dat geldt a fortiori voor de slavenopstand op Haïti. Die opstand heeft het einde van de slavernij helemaal niet dichterbij gebracht, hoe plezierig dat het Keti Koti-publiek ook in de oren klonk. Wie aan deze mythe wil vasthouden, dient veel te verzwijgen zoals het feit dat er na die opstand nog ongeveer vier miljoen (!) slaven van Afrika naar de plantages in Noord- en Zuid-Amerika zijn gebracht, dat de slaveneconomieën van Brazilië en Cuba pas na Haïti hun grootste omvang bereikten en dat na Haïti de snelle industrialisatie van de plantages deze sector nog afhankelijker maakte van slavenarbeid dan voorheen. Geen wonder dat de verkoopprijzen van slaven maar bleven stijgen en dat was niet gebeurd als hun kopers in de veronderstelling hadden verkeerd dat na Haïti de slavernij ook elders spoedig zou worden afgeschaft. De indrukwekkende groei van de slavenplantages na Haïti zien sommige historici zelfs als een aparte periode in de slavernijgeschiedenis, die van een ‘second slavery’.

Geen wonder dat in de tijd zelf de tegenstanders van de slavernij, de abolitionisten, over de Haïtiaanse opstand liever zwegen. Daarentegen wezen de tegenstanders van de afschaffing juist graag naar de chaotische samenleving van de eerste zwarte republiek, de onderlinge moordpartijen en oorlogen, die het land jarenlang zelfs in tweeën deelden. In Nederland boezemden deze ontwikkelingen de leden van de Nationale Vergadering zoveel angst in, dat een meerderheid besloot het uit Frankrijk geïmporteerde gelijkheidsideaal niet toe te passen en, anders dan de Franse grondwet, de afschaffing van de slavenhandel en de slavernij niet te noemen in de eerste Nederlandse constitutie van 1798. Alleen al dat feit maakt duidelijk dat je activist moet zijn om de Haïtiaanse opstand als het begin van het einde te betitelen. Een historicus zou zich daarvoor schamen.

Een gelovige kent geen twijfel

Wie de homepage van Fatah-Black op de website van de Universiteit Leiden bekijkt, ziet in een oogopslag dat de universitair docent zich de laatste jaren heeft gespecialiseerd in het schrijven van opiniestukken, het geven van interviews en andersoortige mediaoptredens. Het werk van collega’s met afwijkende opvattingen over het slavernijverleden dan de zijne, doet hij daarin – net als in het interview in de Kanttekening – stelselmatig af als borrelpraat, vergoelijkingen en dooddoeners. Inhoudelijke bewijzen waarom hun werk niet deugt, komen in zijn stukken niet voor. Een voorstel van de geschiedenisredacteur van de NRC voor een discussie met zijn opponenten, ging hij uit de weg. Iedereen die aan een universiteit studeert, krijgt verplicht colleges wetenschapsfilosofie waarin geleerd wordt dat wetenschappers hun vooronderstellingen, methoden en resultaten voortdurend kritisch tegen het licht moeten houden. Kennelijk waren die colleges aan de student Fatah-Black van destijds niet besteed. In plaats van te beargumenteren waarom de hem niet welgevallige visies op het slavernijverleden onjuist zijn, zet hij mij en collega Henk den Heijer in zijn interview in de Kanttekening liever weg met de opmerking ‘dat hun inbreng een ideologische lading heeft en kan bijdragen aan blanke identiteitspolitiek’. Een gelovige kent geen twijfel en dat is nu net het verschil tussen een activist en een wetenschapper.