9.9 C
Amsterdam

Voor Erdogan is landsbelang ondergeschikt aan machtsbehoud

Thomas von der Dunk
Thomas von der Dunk
Publicist. Cultuurhistoricus.

Lees meer

Turkey Election-.jpg
Foto: © Reuters

Het Noorse Nobel-comité heeft dit jaar de Vredesprijs verleend aan een aantal Tunesische maatschappelijke organisaties, en hoewel ze vooraf niet als favoriet waren getipt, is de toekenning meer dan verdiend. Elders in de regio is immers dat wat een paar jaar geleden nog veelbelovend als de ”Arabische Lente” werd betiteld inmiddels op een ramp uitgelopen: anarchie en territoriale versplintering in Libië, een nieuwe militaire dictatuur in Egypte die in repressiegehalte de vorige overtreft, en een steeds bloediger en uitzichtlozer burgeroorlog in Syrië.

Alleen in Tunesië, waar eind 2010 de volksopstand tegen de Arabische autocraten begon, kan van succesvolle democratisering worden gesproken. Van cruciaal belang was de bereidheid van de grote seculiere en islamistische partijen om de vaak toch fundamentele geschillen niet op de spits te drijven. De gematigd-seculiere Grondwet is door de islamistische partij Ennahda (wedergeboorte), anders dan door haar fundamentalistische geestverwanten in de buurlanden, uiteindelijk geaccepteerd.

Tunesië vormt thans het enige democratische Arabische land. Marokko toont nog teveel monarchale gebreken, en Libanon anarchistische. Terwijl de niet-Arabische regionale grootmachten Iran en Turkije, die op zich ook serieuze verkiezingen kennen, forse theocratische respectievelijk autocratische mankementen vertonen. Juist om de reden dat Tunesië een lichtend voorbeeld voor andere moslimlanden kan vormen, valt de toekenning van de Nobelprijs toe te juichen. Eens te meer is deze aanmoediging wenselijk, omdat ook in Tunesië de vrijheid weer meer onder druk komt te staan. De bloedige aanslag in Sousse van juni trof het land juist op perverse wijze in zijn achilleshiel, namelijk het als inkomstenbron zeer belangrijke toerisme, waarmee de daders doelbewust de stabiliteit van Tunesië poogden te ondermijnen om het rijp te maken voor de opmars van IS.

Niet alleen dreigt door het massale wegblijven van buitenlandse vakantiekaarten de toch al wankele economie een fatale klap te krijgen, waardoor het vertrouwen van de eigen bevolking in het jonge democratische bestel ondermijnd wordt en de maatschappelijke onrust zal toenemen – ooit de oorzaak van de opstand tegen Ben Ali. Ook dreigt de instinctmatige reactie van de overheid om op aanslagen – en dus vanwege onveiligheid voortaan wegblijvende toeristen – met scherpe maatregelen te antwoorden om ten koste van alles – burgerrechten inclusief – de openbare veiligheid te vergroten, Tunesië weer terug te leiden in de richting van een autoritaire politiestaat. In het voorkomen daarvan kunnen de nu beloonde maatschappelijke organisaties, als belichaming van de voor een democratie essentiële civil society, een cruciale rol spelen. Ook in Tunesië wachten namelijk sommige potentiële autocraten ongetwijfeld in de coulissen op hun kans.

Waar civil society, democratie en rechtsstaat intussen steeds meer onder druk komen te staan, is in het grote land dat enige jaren terug nog de rol van lichtend voorbeeld was toebedacht: Turkije. De Turkse president Erdogan verdient namelijk zeker geen vredesprijs. Na de door hem verloren parlementsverkiezingen van juni verruilde hij vrij doelbewust een eerdere politiek van verzoening met de Koerden voor een harde confrontatiekoers, omdat de verzoeningspolitiek hem geen electoraal profijt (meer) brengt. In combinatie met de onverzoenlijkheid van de PKK, die in de opkomst van de linkse pro-Koerdische partij HDP een ernstige bedreiging van het eigen Koerdische woordvoerdersmonopolie zag, heeft dat intussen tot het weer opleven van het burgeroorlogachtige geweld geleid.

Erdogan heeft precies het tegendeel gedaan van de Tunesische Nobelprijswinnaars en de leidende Tunesische politici: het belang van het land ondergeschikt gemaakt aan het behoud van zijn macht. Toch is hij nog steeds erg populair in Turkije, zoals blijkt uit de uitslag van de parlementsverkiezingen van 1 november, waarbij Erdogan s partij AKP ruim 49 procent van de stemmen binnensleepte. Erdogan s populariteit is ongetwijfeld mede te wijten aan scheve beeldvorming bij grote delen van de Turkse bevolking als gevolg van de overweldigende mediamacht van de president, maar blijft desondanks verontrustend. Ook de wapenstilstand van Ankara met de PKK berustte overigens minder op brede democratische besluitvorming aan beide zijden dan – heel traditioneel – op afspraken tussen de ene sterke man, Erdogan , en de andere, Öcalan. Voor de democratische kansen van een land, is het echter essentieel dat er niet alleen op gezette tijden verkiezingen worden gehouden, maar dat ook een democratische mentaliteit dusdanig breed wortel heeft geschoten dat autoritaire tendensen door de bevolking niet worden getolereerd.

Daarin kan ook Europa een voorbeeldrol spelen, juist door het eigen beleid jegens een buurland, waarvan de bevolking zich graag aan Europa spiegel, afhankelijk te maken van het democratische gehalte van het opereren van de desbetreffende regering. Zowel Tunesië als Turkije behoort daartoe. In dat opzicht is het uitermate ongelukkig, dat het democratische stappen voorwaarts makende Tunesië nu grotendeels door Europa over het hoofd wordt gezien, maar Brussel en Berlijn zich tegelijk, als gevolg van de vluchtelingencrisis, gedwongen menen om aan Erdogan vergaande toezeggingen te moeten doen. Toezeggingen, die op geen enkele wijze door Erdogan s eigen beleid gerechtvaardigd zijn (integendeel), maar de Turkse president wel in eigen land dát aanzien kunnen verschaffen dat hem straks een absolute meerderheid oplevert en vervolgens de realisering van zijn autoritaire dromen mogelijk maakt.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -