Home Samenleving Deze jonge mensen willen verzoening tussen Armeniërs, Koerden en Turken

Deze jonge mensen willen verzoening tussen Armeniërs, Koerden en Turken

Foto's: Sayat Tekir, Aysenur Korkmaz, Davo Poghossian en Serda Nehirci

Elk jaar op 24 april wordt de Armeense Genocide herdacht. Wij spraken vier jongeren die zich inzetten om de herinnering en de dialoog levend te houden.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vond een van de grootste tragedies uit de menselijke geschiedenis plaats: de genocide op de Ottomaanse Armeniërs door het Jong-Turkse regime, waarbij ook Assyriërs zijn afgeslacht. In totaal kwamen meer dan 1,5 miljoen mensen om. Ieder jaar wordt deze gebeurtenis herdacht op 24 april, de dag dat in 1915 in Istanbul ruim tweehonderd Armeense notabelen werden opgepakt en vermoord.

Vanwege de coronacrisis zijn er dit jaar geen grootschalige herdenkingen van de Armeense Genocide, zoals vorig jaar in Assen en Almelo, maar vele Nederlanders staan er vandaag bij stil. De Kanttekening portretteerde vier jonge geesten. Allen verhouden zich op hun eigen manier tot deze pijnlijke geschiedenis en streven naar verzoening tussen Turken, Koerden en Armeniërs.

‘Ik spreek heel goed Turks met een Armeens accent, en heel goed Armeens met een Turks accent’

Socioloog Sayat Tekir (1984) woont sinds kort in Nederland. Hij heeft Turkije, het land waar hij is geboren en waar zijn Armeense roots liggen, noodgedwongen moeten verlaten. De herdenkingsmaand april is voor Armeniërs een deprimerende periode van rouw. Maar voor de activistische Tekir is deze periode juist het moment om de strijd voor erkenning op te voeren.

‘Dat heb ik mijn hele leven ook gedaan met Nor Zartonk (Nieuw Ontwaken, een Armeens-Turkse beweging) en als schrijver, spreker en onderzoeker. Het is een onrechtvaardige situatie die nu al meer dan 105 jaar voortduurt. En vandaag zijn er nog steeds slachtingen gaande.’

‘1915’ was volgens Tekir niet de eerste Armeense massamoord, ook niet de laatste. In één adem door noemt hij de moord op de Armeense journalist Hrant Dink in 2007, de moord op de dienstplichtige soldaat Sevag Balikci in 2011 en de ‘gebeurtenissen van 6/7 september’ uit 1955. Toen vond er in Istanbul een bloedige pogrom plaats tegen christenen. Hun huizen werd verbrand, mensen vermoord en vrouwen verkracht.

Tekir: ‘Mijn oma had het niet vaak over de gebeurtenissen van 1955. Ze zei alleen dat het heel erg was. Ik kon het moeilijk bevatten als kind. Ergens klonk het ook een beetje overdreven. Maar mijn ogen werden in 2005 pas voor het eerst geopend. Toen hebben Grijze Wolven in Istanbul een tentoonstelling over die pogrom belaagd en schilderijen van de muren afgerukt, terwijl ze haatdragende nationalistische slogans uitriepen.’

Hij vindt het onbegrijpelijk dat de haat tegen Armeniërs in Turkije nog zo vers kan zijn. De ontwikkelingen van de laatste jaren hebben Tekir pessimistischer gemaakt. De ‘rampzalige oorlogspolitiek’ van president Erdogan na 2015 is een keerpunt, zegt hij. Maar kan men uit de impasse komen?

‘We praten over een moeilijk probleem, omdat het ook een identiteitsprobleem is. De ontkenning is onderdeel van de Turkse identiteit. We komen in de Turkse publieke ruimte nog steeds straatnamen tegen van de hoofddaders van de genocide, zoals de Ottomaanse leiders Talaat, Enver en Cemal Pasja. Zij worden nog steeds als ‘helden van de oorlog’ geëerd. Dat kan niet. Dat moet weg.’

‘De ontkenning is onderdeel van de Turkse identiteit’

Hij somt een wensenlijst op: ‘De grens tussen Turkije en Armenië moet open, discriminerende teksten moeten uit de schoolboeken en het recht op terugkeer van de Armeense diaspora moet mogelijk worden gemaakt voor diegenen die dat willen.’

Maar is dit haalbaar? ‘Verandering is een proces. En dit kan alleen tot stand komen als we echte verandering van onderop organiseren.’ Een top-down-benadering houdt niet lang stand, vindt hij. ‘Omdat daarmee de superioriteitsgevoelens onaangetast blijven, terwijl juist de mensen die zich superieur wanen het meest moeten veranderen.’ Tekir ziet in Turkije op dit moment geen vrijheid voor zo’n veranderingsproces. ‘Die is er ook nooit echt geweest. De huidige regering in Armenië is wél dialooggezind.’

De schreeuw om erkenning vanuit de Armeense diaspora kan hij goed begrijpen. Er is immers een directe link van 1915 naar hun verblijf in het buitenland. Ze zijn de nakomelingen van de ontheemde Armeniërs die de genocide hebben overleefd. ‘Maar landen met een Armeense gemeenschap moeten de gevoelens van Armeniërs niet instrumentaliseren voor binnenlandse politieke doeleinden.’

Aan de andere kant zijn er ook landen die oorverdovend stil zijn over de genocide. ‘Voor deze zogenaamde democratische landen zijn de handelsbelangen met Turkije belangrijker dan principes, zoals gerechtigheid en het opstaan tegen misdaden tegen de menselijkheid.’

Ondanks het feit dat Tekir sceptisch is, wil hij meer bijdragen aan de dialoog. ‘Ik spreek heel goed Turks met een Armeens accent, en heel goed Armeens met een Turks accent.’ Hij wil maar zeggen: beide volkeren ken ik goed. En zonder elkaar beter te leren kennen is er sowieso geen oplossing mogelijk.

In de bres voor ‘gedepolitiseerde menselijke verhalen van slachtoffers, redders en omstanders

Aysenur Korkmaz (29) promoveert aan de Universiteit van Amsterdam op de herinneringen van ex-Ottomaanse Armeniërs aan hun voormalige thuisland. Dit zijn met name verhalen van verlies van de overlevenden van de Armeense Genocide.

‘April 24 is een essentiële dag, met veel symboliek binnen de Armeense gemeenschap. Het markeert het begin van de Armeense Genocide in 1915, waarbij meer dan 200 intellectuelen uit Istanbul werden opgepakt en gedood. Ik ben een historica, mijn hele professionele leven is omringd door gebeurtenissen en structuren die deze genocide mogelijk hebben gemaakt. Op dit moment bestudeer ik de effecten en resultaten van die gruweldaden. Daarom vind ik 24 april als dag van herdenking een beetje afleidend geworden, eerlijk gezegd.’

Korkmaz is als onderzoeker gefocust op de feiten. Wat vertellen de archieven? Wie heeft de vernietiging gepland? Wie waren de daders op lokaal, nationaal en mesoniveau?

Dat wil niet zeggen dat het voor haar een puur professionele interesse behelst. Sociale onrechtvaardigheden, verankerd in haar jeugdjaren in Turkije, hebben haar altijd bewogen. Zo vertelt Korkmaz over de geschiedenis van haar vader als Turkmeens vluchteling uit Irak, onderdrukking van moslima’s met hijab door seculiere kemalisten en haar opvoeding in een benauwende Turkse cultuur van ontkenning. Hoe verhoudt dat laatste punt met haar huidige onderzoek?

‘Het heeft me veel vriendschappen gekost, en het is een taboe binnen mijn eigen familie. Het veldwerk in Turkije maakt mij erg onrustig. Ik censureer mijzelf constant, omdat het gevaarlijk is. Er is altijd die angst voor mensen van de overheid.’

Is dit het dan allemaal wel waard? ‘Zeer zeker’, antwoordt Korkmaz ijverig. Want ze heeft er ook veel aan gehad. Bijvoorbeeld meer inzicht in het begrijpen van etnische conflicten. ‘Wanneer massaal geweld plaatsvindt, zoals we zien in Syrië of Myanmar, dan zien we de dezelfde destructieve krachten loskomen.’

‘Ik censureer mijzelf constant, omdat het gevaarlijk is’

Korkmaz heeft ‘werkelijk geen enkele verwachting dat er in Turkije binnenkort een erkenning zal komen’. Maar ze heeft wel een aantal wensen:

‘De Turks-Armeense grens moet open en de Armeense staat moet meer faciliteiten ter beschikking stellen voor veldwerk. Want dan kunnen academici doorgaan met het leveren van feitelijke, gedepolitiseerde en menselijke verhalen van slachtoffers, daders, Turkse en Koerdische redders en omstanders. En Turkije zou moeten terugkeren naar het klimaat van tien jaar geleden, toen er nog niet zoveel censuur was voor academici, die onderzoek willen doen en boeken willen schrijven over deze onderwerpen.’

 ‘Mensen bij elkaar brengen, ook al zit er daar nog steeds heel groots tussen’

Davo Poghossian (25) is medisch wetenschapper aan de Universiteit Utrecht. Zijn betrokkenheid bij de herdenkingsbijeenkomsten, via diverse Armeense organisaties in Nederland en het 24 april Comité, is de laatste jaren enorm ‘geëscaleerd’. Dit terwijl Davo, die deels Armeens is, er tot zijn twintigste vrij weinig mee had. Hoe kan dat?

‘Ik ben niet opgegroeid met de familieverhalen van leed, omdat mijn voorouders uit Iran komen en niet direct getroffen werden door de gebeurtenissen van 1915. Via mijn nicht Inge Drost, die al decennialang hiermee bezig is, ben ik steeds meer betrokken geraakt. Er ontwaakte bij mij toen een soort cultureel bewustzijn.’

Hij typeert zijn betrokkenheid als ‘niet-professioneel afstandelijk’. Hij doet organisatorisch mee, altijd voorzichtig en minder emotioneel. Het is een doelgericht plichtsbesef dat al in januari begint, met de organisatie van evenementen tot en met 24 april. In die paar maanden is er elke week wel iets. De dag van de herdenking noemt Davo ‘zwaar’, waar hij soms ook emotioneel van kan worden.

Davo merkt de laatste jaren wel steeds meer diepgang en complexiteit, waardoor het steeds moeilijker wordt om diepe scheidslijnen te trekken. ‘Maar we zijn er nog lang niet, hoor’, zegt hij er gelijk achteraan. ‘Hoewel er in parlementen allemaal dingen gebeuren, is het nog grotendeels een vergeten probleem. Erkenning blijft uit. En daarmee blijft een belangrijke reden voor de kloof tussen Armeniërs en Turken in stand.’

‘De Armeense Genocide moet een universele herdenking zijn’

Hij vindt het moeilijk om vanuit zijn ‘positie van afstand’ uitspraken te doen over wat er nog meer gedaan kan worden. In een mijnenveld aan sterke standpunten hierover is dat begrijpelijk voor een conflictvermijder. Maar na enig aandringen noemt hij ‘schaven’. Blijven schaven aan een waardige herdenking. En mensen met de juiste kennis aan het woord laten.

‘De Nederlanders moeten op de hoogte gehouden worden.’ En daarmee doelt hij op alle Nederlanders, ook de Turkse Nederlanders. ‘De Armeense Genocide moet een universele herdenking zijn.’

Mooie woorden, maar wie moet er veranderen voor die waardige en universele herdenking? Turken of Armeniërs? ‘Zonder iets af te doen aan het feit dat de Armeense Genocide echt gebeurd is, moeten we uiteindelijk allemaal veranderen. Turken én Armeniërs dus. De een meer dan de ander. Want zoals het er nu aan toegaat – en dat is gesegregeerd – vind ik niet dat we tot een conclusie komen.’

‘Herdenken is een historische taak van iedereen met een geweten’

Als politiek activist voelt Serda Nehirci (1986) zich betrokken bij alle vormen van onrechten, maar de Armeense Genocide heeft een bijzondere plek. Dat komt vanwege haar Koerdische achtergrond: ze komt oorspronkelijk uit Erzincan en Dersim. Binnen de familie is wel eens afgevraagd: ‘Hebben wij dan ook een Armeense achtergrond?’ Maar haar familieleden hebben hun roots nooit echt goed kunnen onderzoeken.

Nehirci benadrukt wel dat ‘de datum 24 april’ niet losstaat van haar activisme. Ze ziet de herdenking in het verlengde van de strijd tegen de fascistische ideologie die deze vernietiging heeft veroorzaakt. En die volgens haar nog steeds slachtoffers maakt.

Dat was in haar vormingsjaren binnen de linkse bewegingen met Koerdische, Armeense en Turkse activisten wel anders. De aandacht voor de Armeniërs was destijds minder. ‘Ik kan me bijvoorbeeld herinneren dat er werd gesproken over de in 1982 in Nederland vermoorde communist Nubar Yalimyan. Vermoedelijk door MIT, de Turkse geheime dienst. Zijn Armeense achtergrond werd aangestipt. En daar bleef het bij.’

Een artikel over de beruchte gevangenis in Diyarbakir in de jaren tachtig was een eyeopener: ‘Daarin stond dat de Armeense gevangenen veel meer werden gemarteld, maar ook gedwongen geïslamiseerd en besneden’. Pas na de moord op Hrant Dink was sprake van een bredere bewustwording, aldus Nehirci.

‘We zijn er nog lang niet. Dat steeds meer landen de Armeense Genocide erkennen heeft effect op Turkije, maar tegelijk zien we dat het Turkse fascisme zich ook voedt met nationalistische propaganda, waardoor de huidige Turkse staat de genocide nooit zal erkennen. Tegelijk vind ik het hypocriet dat westerse staten de Armeense Genocide erkennen, terwijl ze zelf ook boter op hun hoofd hebben.’

Nehirci vindt dat de volkeren en minderheden die in Turkije leven, met name de Turken en Koerden, moeten werken aan onderlinge solidariteit. Ze wijst erop dat de erkenning van de Armeense Genocide in de Koerdische gemeenschappen breder is.

‘Veel Koerden erkennen dat er toen een grote fout is gemaakt en nemen het mee als een gruwelijk gevolg van verdeel-en-heers-politiek door de heersende machten. Zo zijn de Koerden eerst gebruikt tegen de Armeniërs, en nu worden Koerden zelf uitgescholden voor Armeniër.’

De pro-Koerdische HDP strijd tegen het beleid van Erdogan en heeft linkse Turken en Armeniërs in haar gelederen, de Armeense Garo Paylan bijvoorbeeld. ‘Koerden en Armeniërs zijn steeds vaker solidair met elkaar. Bij veel Turken ontbreekt die solidariteit met Armeniërs. Dat komt ook door de staat: die heeft de identiteit van de Armeniërs geëlimineerd door ze uit het maatschappelijke geheugen te wissen.’

‘Hopelijk kunnen we na alle coronaperikelen meer samenwerken’

De Koerdisch-Nederlandse activiste wil radicale verandering. ‘In de kern moet het systeem veranderen’, zegt Nehirci, ‘Er is geen empathie mogelijk in een systeem dat zelfkritiek niet bevorderd.’ Maar wat als Turken zeggen dat de Koerden eerst kritisch naar zichzelf moeten kijken, voordat ze met hun beschuldigende vinger naar Turkije wijzen? ‘De Koerden hebben, maatschappelijk, institutioneel en historisch, een heel andere positie. Je kunt dit niet vergelijken.’

Nehirci is niet voor een dialoog met iedereen. ‘Ik ben onderdeel van de antifascistische, antipatriarchale en antiracistische organisatie HTIF. Ik geloof er heilig in dat we ons moeten organiseren om het tij te keren. Herdenken is ook een georganiseerde politieke actie, die mensen bij elkaar brengt die openstaan voor verandering. Hier zijn wij altijd voorstander van.’

Maar volgens Nehirci kan en moet er veel meer gebeuren. ‘Meer Armeens zingen’, bijvoorbeeld. En: ‘Meer herdenken in de kunsten’. ‘Hopelijk kunnen we na alle coronaperikelen ook meer samenwerken. Dit is een historische taak van iedereen met een geweten.’

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 24 april 2020.