Home Samenleving Geweld tegen moskeeën: zwaarder bestraffen?

Geweld tegen moskeeën: zwaarder bestraffen?

Foto: Islamitisch Centrum Drachten
Volgens advocaat Alper Cinar worden haatmisdrijven tegen moskeeën mogelijk niet zwaarder bestraft, omdat rechters het discriminatoire motief vaak niet meenemen in hun uitspraak.

Brandstichting, ingegooide ruiten, het deponeren van varkenskoppen, bekladding met discriminerende leuzen: sinds de moord op Theo van Gogh in 2004 is agressie tegen moskeeën ‘een structureel gegeven geworden, met elk jaar zo’n twintig, vijfentwintig incidenten.’ Dat stelt Ineke van der Valk, onderzoeker aan de Universiteit Leiden en samensteller van de in mei uitgekomen bundel Mikpunt moskee. Hierin staan ook een bijdrage die geschreven is door advocaat Alper Cinar en jurist Noehad Aseban. Zij schrijven in hun artikel dat in strafzaken rond geweldpleging tegen moskeeën het ‘discriminatoire motief’ te weinig wordt benoemd door het OM. Dit heeft tot gevolg dat de rechter deze omstandigheid niet meeweegt in de strafmaat. Hoewel het duidelijk zou zijn dat plegers van agressie tegen moskeeën handelden vanuit een discriminatoir motief, worden zij daarvoor niet zwaarder gestraft.

Discriminatoir motief

Cinar en Aseban deden onderzoek naar alle online gepubliceerde gerechtelijke uitspraken over geweldpleging tegen moskeeën, de afgelopen twintig jaar. Het waren in totaal 27 gevallen, waarvan het overgrote deel over brandstichting gaat. Slechts in een derde van deze gevallen motiveerde de rechter in het vonnis expliciet dat er sprake was van een discriminatoir motief, zo schrijven ze, terwijl in álle zaken wel degelijk het discriminatoir motief duidelijk aanwezig zou zijn. De Kanttekening vroeg Cinar hoe hij dit weet. ‘Dit komt helder naar voren uit de rechterlijke uiteenzettingen van de motieven van de verdachten’, vertelt hij. ‘Maar in twee derde van de gevallen verbindt de rechter daar dus geen conclusie aan.’

Cinar pleit daarom voor meer bewustwording binnen het OM. De Officier van Justitie zou het discriminatoire motief meer aan de orde moeten stellen in strafzaken tegen moskee-belagers, zodat de rechter dit kan behandelen en mee kan laten wegen in de straf. Cinar stelt tevens dat ook de LOVS-richtlijn voor rechters veranderd moet worden: daarin moet een aanwijzing komen dat er bij discriminatoire motieven strafverzwaring optreedt. Maar het OM houdt zichzelf al niet eens aan zijn eigen richtlijnen, zo blijkt uit Cinars onderzoek. Kunnen we een verhoging van straffen voor discriminatie dan niet beter vastleggen in harde wetgeving? Cinar gelooft van niet: ‘Het is wettelijk al mogelijk om bij discriminatoire motieven hogere straffen uit te delen. Het aanpassen van de LOVS-richtlijn kan ervoor zorgen dat rechters zich meer bewust worden van dit aspect. En dit kan snel en gemakkelijk: je hebt er geen Kamermeerderheid voor nodig.’

‘Het is de taak van de rechter en het Openbaar Ministerie om dit uit te leggen aan het publiek’

Het is overigens onduidelijk hoeveel lichter de straffen zijn uitgevallen voor moskee-belagers die handelden vanuit discriminatoir oogpunt, maar wiens discriminatoire motief desondanks niet aan de orde is gekomen in de strafzaak. ‘Er spelen veel aspecten mee in de bepaling van de strafmaat’, stelt Cinar, waardoor hij aan de hand van enkel de gerechtelijke uitspraken niet kan zeggen tot hoeveel strafverzwaring het discriminatoire motief zou leiden. Maar hij benadrukt dat het hem ook gaat om transparantie over de vraag of moskee-belagers discriminatoir handelen: ‘Mocht er geen discriminatoir aspect meespelen, dan willen we weten waarom het niet zo is. Het is de taak van de rechter en het OM om dit uit te leggen aan het publiek.’

Reacties OM en Raad voor de Rechtspraak

De Kanttekening stelde het OM de vraag of het de bevindingen van Alper Cinar uit de bundel Mikpunt Moskee deelt. Vindt het OM zelf ook dat het discriminatoire motief van geweld tegen moskeeën niet consequent naar voren wordt gebracht? Tevens waren we benieuwd hoe het OM dit in de toekomst gaat aanpakken. De woordvoerder van het OM geeft echter een ontwijkend antwoord. ‘Het is voor ons nu niet duidelijk om welke zaken het in het boek precies gaat – eigenlijk zou daarvoor dossieronderzoek nodig zijn, dan kan ook het requisitoir (de aanklacht door het OM, red.) worden meegenomen.’ Ook benoemt het OM dat in Alper Cinars onderzoek strafzaken worden besproken die teruggaan tot 1999. ‘In die periode is er veel veranderd in de aanpak van discriminatiezaken door politie en OM.’ En over de aanpak van het OM: ‘Elke zaak wordt op zijn merites beoordeeld, het is mede afhankelijk van de context of er sprake is van een discriminatoir aspect.’

De Kanttekening vroeg ook de Raad voor de Rechtspraak om een reactie op het onderzoek van Alper Cinar, maar de woordvoerder van deze raad geeft aan ‘niet op detailniveau’ in te kunnen gaan ‘op concrete gevallen’. Toch zegt zij: ‘In zijn algemeenheid kunnen we wel zeggen dat de rechter een discriminatoir oogmerk – wanneer dat is komen vast te staan – als strafverzwarende omstandigheid zal meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.’ De Raad noemt ook dat een discriminatoir oogmerk bij agressiedelicten op dit moment geen wettelijke strafverzwaringsgrond is: ‘Dat betekent dat de Officier van Justitie deze strafverzwarende omstandigheid niet ten laste hoeft te leggen en de rechter deze in dergelijke zaken ook niet bewezen hoeft te verklaren. De rechter kan een discriminatoir oogmerk wel als omstandigheid meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.’ De Raad voor de Rechtspraak verklaart verder dat de LOVS-richtlijnen voor de rechter ‘een vertrekpunt van denken’ vormen, maar: ‘de rechter is daaraan niet gebonden.’ De LOVS-richtlijnen zijn slechts ‘oriëntatiepunten’ en ‘niet uitputtend’. In de jurisprudentie zijn voorbeelden waaruit blijkt dat de rechter het discriminatoir oogmerk wel expliciet meeweegt bij het bepalen van de straf, stelt de Raad.

Ten slotte vroegen we de Raad van de Rechtspraak hoe hij ertegenover zou staan als rechters het discriminatoire aspect uit eigen beweging expliciet zouden behandelen, dus ook als een discriminatoir motief in een zitting niet eerst naar voren is gebracht door de Officier van Justitie. De woordvoerder meldt daarover: ‘De strafmotivering en het nog beter en begrijpelijker opschrijven van de factoren die van invloed zijn op de straf hebben de aandacht van de Rechtspraak.’ Verder zegt de Raad voor de Rechtspraak met belangstelling een onderzoek te volgen dat minister van Justitie Ferdinand Grapperhaus vorige zomer aankondigde, waarin de mogelijkheid wordt bestudeerd om het discriminatoir motief als een wettelijke strafverzwaringsgrond in de wet op te nemen. ‘Mocht dit leiden tot een wetswijziging, dan zal de Raad op dat moment zijn advies hierover aan de minister geven.’