Home Samenleving Migrantenvrouwen maken inhaalslag op de Hollandse huisvrouw

Migrantenvrouwen maken inhaalslag op de Hollandse huisvrouw

Beeld: Unsplash

Nederlandse vrouwen staan Europees gezien niet bekend om hun carrières en financiële onafhankelijkheid. Migrantenvrouwen in Nederland timmeren harder aan de weg, maar niet zonder slag of stoot.

De cijfers uit de nieuwe Emancipatiemonitor van het CBS en het SCP liegen er niet om. Het aantal ‘economisch zelfstandige vrouwen’ – zij verdienen minsten 990 euro per maand – zonder migratieachtergrond steeg verder naar 68 procent. Maar vrouwen met een migratieachtergrond lopen hen gestaag in. Marokkaans-Nederlandse vrouwen lopen vaker achter qua inkomen, maar de economische zelfstandigheid van de tweede generatie is al ruimschoots verdubbeld ten opzichte van de eerste generatie.

Als het gaat om het aantal uren dat vrouwen werken, is de autochtone vrouw minder geëmancipeerd dan andere vrouwen in dit land. Zij haalt wekelijks gemiddeld 28 uur, terwijl vrouwen met Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse en Aziatische (met uitzondering van Japanse en Indonesische) afkomst gemiddeld ruim 29 uur werken. Surinaams- en Antilliaans-Nederlandse vrouwen halen zelfs 31 uur. Turks- en Marokkaans-Nederlandse vrouwen werken nu nog gemiddeld minder, namelijk 27 en 28 uur. Wanneer we alleen kijken naar de tweede generatie, dan werken zij allebei ongeveer 29 uur per week.

Een terugkerende Nederlandse discussie is de wens van vrouwen om parttime te werken. Vrouwen zonder migratieachtergrond laten deze vaker in vervulling laten gaan. 68 procent van de vrouwen werkt liever deeltijd, om tijd te besteden aan andere dingen. Van de hoogopgeleide vrouwen met een Nederlandse achtergrond werkt 45 procent voltijds tien jaar nadat zij het onderwijs hebben verlaten, blijkt uit het Jaarrapport Integratie 2020 van het CBS. Onder hoogopgeleide vrouwen met een Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse migratieachtergrond ligt dit percentage op 55 tot 60.

De vrouwelijke werkweek is één van de graadmeters van emancipatie. Hoe kan het dat vrouwen met verschillende afkomst zo uiteen lopen? Helga de Valk, hoogleraar Migratie en de levensloop aan de Rijksuniversiteit Groningen, en directeur van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) verklaart: ‘De cultuur van het land van herkomst is één van de pijlers die de arbeidsparticipatie beïnvloedt. Dat is goed te zien bij vrouwen uit Suriname en de Antillen, waar de vrouw aan het hoofd staat van het gezin. Ook na de geboorte van kinderen is zij vaker de kostwinner.’

Niet zonder slag of stoot

De cijfers laten niet alleen een voorsprong zien onder migranten. De eerste generatie blijft achter: slechts 37 procent van de eerste generatie Marokkaans-Nederlandse vrouwen werkt en 44 procent van de Turks-Nederlandse vrouwen. ‘Veel van hen kwamen in de jaren zeventig naar Nederland voor gezinshereniging’, zegt De Valk. ‘Wanneer zij eerder een kind kregen dan een baan, dan werd het lastig om die werkachterstand later in te halen – als ze juridisch al móchten werken van de overheid. Ook Nederlandse vrouwen, of misschien wel juist Nederlandse vrouwen, stoppen met werken wanneer er kinderen komen.’

Het gezinsleven is niet de enige factor van belang. De Valk: ‘We hebben dit jaar allemaal gemerkt hoe moeilijk het is om stappen te zetten als je niet weet wat de toekomst brengt. Dat geldt ook voor vluchtelingen. Terwijl het juist belangrijk is om gelijk aan de slag te gaan als je hier komt.’

Nenita la Rose, voorzitter van de Nederlandse Vrouwen Raad, beaamt dit: ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog vluchtten veel Europeanen naar Amerika. Daar kregen ze de kans om een bestaan op te bouwen. Dat is hier niet het geval, alleen al de taal leren wordt hen lastig gemaakt. De samenleving moet wel open staan om de eerste generatie een kans te geven.’

Kijkend naar de tweede generatie, die het stukken beter doet qua arbeidsparticipatie, blijken ook hier problemen te zitten die de vrouw zonder migratieachtergrond niet kent. Zo verschilt de werkloosheid behoorlijk van het vrouwelijk gemiddelde (2 procent), variërend van 5 procent (Surinaams) tot 8 procent (Turks). En bijna een kwart van de Surinaamse vrouwen, die vaak op kop lopen qua werk, krijgt een uitkering. Van alle Nederlandse vrouwen is zestien procent van een uitkering afhankelijk.

Het Jaarrapport Integratie 2020 laat zien dat een opleiding niet voor iedereen garantie biedt op werk. Na een jaar heeft 43 procent van de vrouwen met Surinaamse achtergrond nog geen betaald werk, terwijl dit percentage onder vrouwen met een Nederlandse achtergrond en hetzelfde diploma op slechts de helft daarvan ligt. Tien jaar na de opleiding hebben hoogopgeleide migranten significant minder vaak betaald werk, met een uitzondering voor Antilliaanse Nederlanders. Onder de eerste generatie voelt vier procent van de Marokkaans- en Surinaams-Nederlandse vrouwen zich zelfs ‘ontmoedigd’ in hun zoektocht naar werk.

‘Qua kansengelijkheid en inkomen hebben migrantenvrouwen een achterstand ten opzichte van Nederlandse vrouwen’

‘Het zijn twee stukjes van de puzzel’, zegt De Valk. ‘Ze werken veel uren of ze zijn werkloos. Voor een deel van hen is voltijds werk noodzakelijk om rond te komen. Misschien hebben ze ook lager betaalde banen. Dan is er nog discriminatie op de arbeidsmarkt, dat zich lastig laat onderzoeken, maar niet valt weg te wuiven.’

La Rose vertelt hier over: ‘Qua kansengelijkheid en inkomen hebben migrantenvrouwen een achterstand ten opzichte van Nederlandse vrouwen. Ik wil institutioneel racisme er eigenlijk niet bijhalen, maar je kunt er niet omheen.’

La Rose kwam zelf uit Suriname naar Nederland om te studeren en heeft ervaren hoe het er voor een Surinaamse vrouw aan toe gaat op de werkvloer: ‘Twintig jaar geleden werkte ik bij de gemeente Amsterdam als één van de weinige vrouwen in schaal 12. Eén van de hogere schalen, maar de mannen die ik leiding gaf verdienden meer dan ik. Nog steeds komen weinig migrantenvrouwen hoger dan schaal 10. Iemand met een andere naam moet al blij zijn als ze de eerste sollicitatieronde haalt. Daar valt een wereld te winnen.’

De mannelijke rol

Hebben mannen ook nog een rol in het emancipatieverhaal van al deze vrouwen? Uit onderzoek van het CBS in 2005 blijkt dat zij in ieder geval een afremmende werking kunnen hebben, bijvoorbeeld op Turks- en Marokkaans-Nederlandse vrouwen. Terwijl deze tweede generatie jonge vrouwen modernere opvattingen hebben op de rolverdeling dan niet-migrantenvrouwen, zijn het de Turks- en Marokkaans-Nederlandse mannen die geen voorstander zijn van het tweeverdienersmodel zodra er kinderen komen. Zowel de mannen als vrouwen vinden de vrouw geschikter om voor de kinderen te zorgen, waardoor de moeder waarschijnlijk met een dubbele last wordt opgezadeld, aldus het rapport.

La Rose kijkt hier niet zo zwart-wit naar: ‘Het onderscheid tussen Turkse en andere vrouwen is handig voor de statistieken, maar ik zie iets heel anders gebeuren. Kijk hoeveel Turkse en Marokkaanse meiden hun vleugels uitslaan. In de cultuursector, in de media, in praatgroepen en op tv. Alle vrouwen willen vooruitgang en zelfstandigheid, als ze maar de kans krijgen. Ze kunnen tegelijkertijd respect koesteren voor hun hun culturele opvoeding. Dat is een verrijking, ook als ze er dan voor kiezen om thuis te blijven.’

Ook De Valk wil het emancipatievraagstuk breder trekken. ‘Relevanter is dat de participatie van álle vrouwen omhoog gaat. Hoe zorgen we dat vrouwen blijven werken in de toekomst? Betere kinderopvang en naschoolse opvang maken het mogelijk om werk en kinderen te combineren, kijk maar naar Scandinavië. En uiteraard moeten we juridische obstakels wegnemen voor nieuwkomers om te werken.’

‘Kijk hoeveel Turkse en Marokkaanse meiden hun vleugels uitslaan. In de cultuursector, in de media, in praatgroepen en op tv’

En de Turks-Nederlandse mannen die hun vrouwen liever thuis zien zitten zodra er kinderen zijn, dan? De Valk onderzocht in haar proefschrift in 2006 jongeren tussen dertien en vijftien jaar en de verdeling van taken in het huishouden en betaald werk. Haar conclusie: niet-migrantenkinderen houden er vaak conservatievere denkbeelden op na dan kinderen van migranten.

‘Tijdens de jeugd zijn mensen het meest progressief. Toch wil het merendeel van de jongens later fulltime werken met een partner die de zorg voor de kinderen op zich neemt. De meisjes willen liever parttime werken en het huishouden deels zelf doen. Die kinderen in 2006 zijn de dertigers van nu.’

De autochtone vrouw

Gezien discriminatie, gezinsomstandigheden en obstakels van de inburgering, verwacht je een grotere achterstand op de arbeidsmarkt van migrantenvrouwen in Nederland. Wat zegt hun ontwikkeling over de Nederlandse, autochtone vrouw? Is zij het sukkeltje van de klas, ook in eigen land?

La Rose breekt een lans voor haar: ‘Als Nederlandse vrouwen een partner met een goede baan hebben, kunnen zij zich het eerder veroorloven om minder te werken. Dat kan een verklaring zijn voor deze cijfers. Maar laten we niet generaliseren. Veel Nederlandse vrouwen moeten bikkelen, zijn gescheiden en knopen de eindjes aan elkaar.’

De Valk nodigt iedereen wel uit om breder te kijken dan de Nederlandse gewoonten: ‘In andere landen is het gebruikelijker om meer te werken als vrouw. Integratie zou voor hen eerder betekenen dat ze hier minder moeten werken. Laten we onze Nederlandse bril eens afzetten. Het spectrum van onze levensloop kan zoveel breder zijn als je je laat inspireren door bijvoorbeeld de Surinaamse en Antilliaanse vrouwen, die vaak het hoofd zijn van het gezin.’

Afsluitend concludeert De Valk dat vrouwen met een migratieverleden vaak extra obstakels weten te overwinnen, van discriminatie tot regelgeving. Dat zegt iets over hun vasthoudendheid, stelt zij. ‘Zij zijn de rolmodellen voor een volgende generatie. Daar kunnen wij iets van leren.’