Home Samenleving Nederlands moet geen afrekenmechanisme zijn

Nederlands moet geen afrekenmechanisme zijn

Beeld: Unsplash

Is foutloos gebruik van de Nederlandse taal iets van alleen Noord-Europese, witte, elitaire mensen? En zo ja, is het politiek correct om dan maar minder streng te zijn op spel- en taalfouten, zodat gekleurde Nederlanders en laaggeletterden beter kunnen meedoen? Taalwetenschappers zijn er niet enthousiast over, maar wat coulanter mag het hier en daar wel.

In reactie op het besluit van de Britse Universiteit van Hull om fouten in spelling, grammatica en interpunctie toe te staan, omdat dit gelijkheid zou bevorderen onder etnische minderheden, ontstond er ook in ons land een felle discussie. In haar opiniestuk in de Volkskrant deed HKU-student Hilde Roothart er nog een schepje bovenop: zij stelde dat de taal gekoloniseerd is door een homogene groep die Noord-Europees, wit, mannelijk en elitair is, en dat laaggeletterden buiten de boot vallen.

Maar hoe belangrijk is eigenlijk goede beheersing van de Nederlandse taal als norm om succesvol mee te draaien met de maatschappij? Zou het minder streng zijn op taalfouten echt zorgen voor gelijke kansen voor groepen die de taal minder goed beheersen? Of is dit betuttelracisme van de bovenste plank?

Taalwetenschappers en deskundigen noemen het een ingewikkelde discussie. Al is de vraag niet óf de standaardtaal elitair is, want dat is nu eenmaal zo, stelt promovendus Nederlandse taal en cultuur Marten van der Meulen (Radboud Universiteit Nijmegen). Vanaf de zestiende eeuw is het Nederlands namelijk afgebakend en bepaald door de elite. Nog steeds wordt de taal bewaakt van bovenaf, door instanties als onderwijs en overheid.

‘Aan de ene kant is het heel goed dat de universiteit minder discrimineert op taal’, stelt de promovendus. ‘Zodat niet meer, zoals vroeger, mensen die bijvoorbeeld ‘plat’ praten, minder kans op toelating hebben.’ Tegelijk noemt Van der Meulen het wrang dat juist de universiteit van bovenaf bepaalt om de standaardtaal niet meer aan te leren. Hiermee ontneem je studenten de kans kapitaal op te bouwen. Goede taalbeheersing is immers net als tafelmanieren een toegangsbewijs, een visitekaartje, aldus de promovendus.

Het ligt er wel aan over welk genre taal je het hebt, nuanceert Jacomine Nortier, universitair hoofddocent Taalkunde aan de Universiteit Utrecht. ‘Er is bijvoorbeeld een groot verschil tussen spreek- en schrijftaal. Serieuze media, informatieve teksten moeten foutloos zijn, vind ik. Ik kan bijvoorbeeld websites die vol spelfouten staan niet serieus nemen. Ik vind dat daar best wel strenge normen voor mogen gelden. Ook als universiteit mag je de norm van foutloos taalgebruik hanteren. Maar voor verschillende andere genres gelden weer andere regels. Op social media als Facebook en Twitter vind je bijvoorbeeld groepen laaggeletterde Nederlanders, die daarvóór nooit schreven en zich nu voor het eerst van geschreven taal bedienen. En ja, ze schrijven de ene na de andere spelfout. Daar kan je je misschien aan ergeren, maar hier moet je overheen kunnen stappen, vind ik. Dan moeten we niet te belerend zijn.’

Ook moeten we ons ervan bewust zijn dat de taal continu verandert, en dat dus ook de taalregels veranderen, stelt Nortier. ‘Studenten schrijven bijvoorbeeld nu heel vaak ‘als eerste’ in plaats van ‘ten eerste’, of gebruiken ‘zich focussen’, terwijl het ‘focussen’ is. Ik kom dat zo vaak tegen dat ik dat niet meer verbeter. Je ziet ook steeds meer verengelsing. Steeds meer mensen gebruiken ‘adresseren van een onderwerp’ in plaats van ‘een onderwerp aansnijden’. Vroeger werd ik zelf nog gecorrigeerd op het woord ‘uitvergroten’, dat was een germanisme. Dat is nu ook niet meer voor te stellen.’

Toch gaat het toestaan van spelfouten in het onderwijs te ver, vindt ook Floris Roelofsen, taalwetenschapper aan de UvA. ‘Duidelijk taalgebruik en argumentatie zijn natuurlijk wel ontzettend belangrijk. Dat moet niet in gevaar komen. Het volgen van grammaticale regels is daarvoor in het algemeen wel een basisvoorwaarde. Maar het is een complexe discussie. Tegelijk zijn er ook bepaalde spelling- en grammaticaregels, waar we wat mij betreft niet zo zwaar aan zouden moeten tillen, bijvoorbeeld de beruchte ‘d’-tjes en ‘t’-tjes.’

Ook Khalid Mourigh, taalonderzoeker en expert van Nederlandse straattaal, denkt dat we met kleine foutjes wat coulanter kunnen zijn. ‘Kijk naar een taalvorm zoals ‘groter dan’. Dat is de norm, maar ‘groter als’ wordt ook heel veel gebruikt. Is er dan iemand die dan niet begrijpt wat je bedoelt?’

Toch is Mourigh nadrukkelijk geen voorstander van het aanpassen van taalnormen omdat mensen het niet beheersen, zoals de Britse universiteit wil. ‘Wat is ons einddoel daarmee dan? Wil je dan zoveel mogelijk mensen laten slagen, of wil je studenten afleveren die een gelijk taalniveau hebben? Een onderwijsinstelling moet het natuurlijk zelf bepalen, maar ik denk dat de gevolgen van het loslaten van foutloos Nederlands wel ten koste gaat van je status als universiteit.’

‘Studenten worden in de maatschappij wél afgerekend op hun taal’

En of het echt gelijke kansen oplevert, betwijfelt hij. ‘Persoonlijk vind ik versoepeling van taalnormen een beetje paternalistisch. Je ziet dat een groep niet mee kan, dus dan ga je de normen verlagen, zodat iedereen mee kan. Wij zorgen er wel even voor dat jullie allemaal slagen. Het is een beetje een kortetermijnvisie. Die studenten worden immers in de maatschappij wél afgerekend op hun taal. In plaats van versoepelen van taalnormen zouden we juist meer geld moeten investeren om ervoor te zorgen dat leerlingen aan de taalnormen voldoen.’

Want spelfouten in e-mails of in sollicitatiebrieven hebben wel grote gevolgen. Die leiden juist tot het tegenovergestelde effect dat het loslaten van foutloos Nederlands als doel heeft, stelt Mourigh. ‘Het sluit juist mensen uit. Leerlingen in taalarme omgevingen komen nog meer op achterstand. Daarom ben ik er voorstander van dat taalnormen worden gehandhaafd. Het zou alleen werken als het maatschappijbreed wordt toegepast. Dus ook op alle scholen en universiteiten.’

Ongelijkheid

Mourigh vindt dat er meer aandacht moet komen voor sommige groepen in onze samenleving die het Nederlands niet beheersen. ‘School speelt een enorm belangrijke rol. Als je studenten niet de goede basis geeft, belemmer je hen kansen op de arbeidsmarkt. Taalgebruik is toch een van de manieren hoe je je presenteert bij een sollicitatie, bijvoorbeeld. Het is dus de taak van het onderwijs. Scholen moeten het meegeven aan jongeren die er moeite mee hebben, zodat die er niet op worden beoordeeld.’

Want sommige jongeren worden al op zoveel beoordeeld, zoals een etnische achtergrond, voegt Mourigh toe. ‘Zorg er daarom in ieder geval voor dat je taal goed is. 60 procent van de taal leer je buiten school. Via ouders, familie en vrienden, maar ook via televisie en online. Ik heb onderzoek gedaan naar wijken in Gouda, waar jongeren onvoldoende input krijgen om goed Nederlands te leren. Stel je voor: op straat spreek je straattaal en thuis vooral Turks, Marokkaans Berber of Pools. Waar leer je dan nog goed Nederlands om voor jezelf in de maatschappij een plek mee te bemachtigen? Dat is heel beperkt. Er is echt meer ondersteuning nodig. Ik heb zelf persoonlijk ervaren hoe belangrijk taal is.’

De ongelijkheid zit dan ook niet in de taal, maar in de samenleving, in de kansen voor taalaanbod, stelt taalwetenschapper Gerrit Jan Kootstra van de Radboud Universiteit.

‘Dat geldt niet alleen voor verschillende groepen in de samenleving, maar ook tussen hoog- en laaggeletterden. Waar het om draait is dat iedereen, ongeacht afkomst of achtergrond, dezelfde kansen krijgt om de Nederlandse taal te leren. Hier stappen in zetten is dan ook meer een opdracht voor het onderwijs en de maatschappij. Denk aan ruimschoots toegang bieden aan boeken voor bepaalde groepen in de samenleving, of goede ondersteuning bieden aan bevolkingsgroepen die minder kansen hebben.’

‘Waar het om draait is dat iedereen, ongeacht afkomst of achtergrond, dezelfde kansen krijgt om de Nederlandse taal te leren’

Ook zou het helpen als de taal minder als afrekenmechanisme zou werken, stelt Kootstra. ‘Het is echt een middel om te communiceren. De norm voor sollicitatiebrieven zou bijvoorbeeld in bepaalde situaties best wat relaxter kunnen, denk ik. Als je bijvoorbeeld solliciteert als journalist of taalkundige, dan mag wel van je verwacht worden dat je een foutloze sollicitatiebrief kunt schrijven. Maar solliciteer je bijvoorbeeld als hovenier, is het dan werkelijk zo erg als er een spelfoutje in de brief staat, terwijl je als kandidaat alle juiste ervaring in huis hebt? Een verzorgde tekst laat zien dat je er aandacht aan hebt besteed en zorgvuldig kunt werken, maar het zegt natuurlijk niet alles over je ervaring, expertise en inhoud. Als je een interessant profiel voor je hebt, echt een topkandidaat, en die heeft een d/t-fout in zijn brief staan, nodig je die persoon dan echt niet uit?’

Helaas gebeurt het nog te veel dat mensen die goed Nederlands spreken worden afgerekend op bepaalde aspecten van hun taalgebruik, aldus de taalwetenschapper. ‘NT2-ers (mensen die een andere moedertaal spreken en op latere leeftijd Nederlands leren, red.) hebben bijvoorbeeld heel veel moeite met het juiste gebruik van ‘de’ en ‘het’. Als ze daarop ‘betrapt’ worden is dat eigenlijk heel jammer, als ze zich verder prima kunnen uiten. Iemand die heel goed Nederlands kan spreken kan wel dat soort fouten maken met schrijven. Ik kan mij voorstellen dat veel anderstaligen het gevoel hebben daarop te worden afgerekend. Dat lijkt me niet nodig.’

Het gaat erom dat mensen goed een boodschap kunnen overbrengen, aangepast aan het juiste publiek, benadrukt Kootstra. ‘Hier heb je uiteraard wel bepaalde taalvaardigheden voor nodig. De juiste tekstopbouw, woorden, grammatica en spellingsregels helpen immers om die boodschap ook daadwerkelijk over te brengen.’

De vorm van taal is van nature belangrijk, en hier moet uiteraard aandacht aan worden besteed in het onderwijs, stelt hij. Het eenzijdig afrekenen op taal- en spellingsfouten die niet enorm afleiden van de boodschap ondersteunt hij echter niet, ook als het gaat om taalfouten die terug te voeren zijn op bepaalde moeilijkheden bij het taalleerproces van anderstaligen.

‘In plaats van afrekenen zou ik er feedback op geven. Maar het is complex, hoor. Het hangt wel af van de hoeveelheid fouten. Als een stuk er van wemelt, zal dit de leesbaarheid in belangrijke mate verminderen. We moeten wel vasthouden aan bepaalde regels om succesvolle communicatie te kunnen hebben’, zegt Kootstra. ‘Stel je voor dat iedereen zijn eigen spellingregels hanteert, dan is de kans op succesvolle communicatie nihil.’