Home Samenleving Tato is van Armeense afkomst, Fatma heeft Azeri-roots. Beiden willen vrede

Tato is van Armeense afkomst, Fatma heeft Azeri-roots. Beiden willen vrede

Fatma Bulaz (links) en Tato Martirossian (rechts) in Zwitserse Montreux, waar ze in 2018 een vredesbijeenkomst bezochten

De volkeren van hun voorouders strijden tegen elkaar, maar zelf hopen Tato Martirossian en Fatma Bulaz dat Armenië en Azerbeidzjan de strijd om Nagorno-Karabach zo snel mogelijk beëindigen. ‘Ik zal pas juichen als we vreedzaam met elkaar kunnen samenleven.’

Opnieuw is er oorlog in Nagorno-Karabach, een regio in de Zuidelijke Kaukasus die officieel bij Azerbeidzjan hoort, maar sinds de jaren negentig de facto in handen is van de internationaal niet-erkende Armeense Republiek Artsach. Azerbeidzjan wil de regio heroveren en wordt in dit streven gesteund door de Turkse president Recep Tayyip Erdogan, die honderden pro-Turkse Syrische jihadisten naar het strijdtoneel heeft gestuurd.

Hoe ervaren Nederlanders met een Armeense en een Azeri-achtergrond dit conflict? En hoe kan er misschien een duurzame vrede komen? De Kanttekening sprak hierover met de Armeens-Nederlandse Tato Martirossian en de Turks-Koerdische Nederlander Fatma Bulaz, die via moederskant ook een Azeri-achtergrond heeft. Zij moeten niets van de oorlog hebben en willen juist verzoening tussen beide volkeren. Enkele jaren geleden bezochten ze samen het Armeense Genocidemonument in Yerevan.

‘Mijn hart scheurt in duizend stukken’

‘Op dit moment heerst er onder Armeniërs, in Armenië maar ook in de diaspora, een bepaalde sfeer’, vertelt Tato. ‘Wat ik merk is dat jongeren zich zeer betrokken voelen bij de strijd en zich geroepen voelen om deze strijd te steunen. Het toejuichen van het leger wordt gezien als goed, dapper en rechtvaardig en de oorlog wordt gezien als een noodzakelijke strijd voor vrede. Er is geen ruimte voor een pacifistische boodschap. Tegelijkertijd heb ik op social media oproepen voorbij zien komen om mensen die tegen de oorlog zijn niet als landverrader of lafaard weg te zetten.’

Volgens Tato lijken Armeniërs en Azerbeidzjanen meer op elkaar dan ze wellicht willen toegeven. ‘De Armeniërs zeggen te vechten om zichzelf te verdedigen en de kwetsbaren te beschermen, hun vrouwen en kinderen. Maar in Azerbeidzjan zeggen ze precies hetzelfde. De Azerbeidzjanen zeggen echt niet dat ze naar Nagorno-Karabach gaan om te moorden en te verkrachten. Dus, even los van de waarheid en de schuldvraag, de Armeniërs en de Azerbeidzjanen trekken met precies dezelfde overtuigingen en emoties ten strijde.’

Zelfs de Armeense en Azerbeidzjaanse kranten zijn, in hun berichtgeving, een spiegel van elkaar, vertelt Tato. ‘In de Armeense kranten staat dat er een jong meisje gedood is als gevolg van het oplaaiende geweld. De Armeniërs strijden voor kinderen zoals haar. Maar op een Azerbeidzjaanse nieuwssite lees ik ook dat er een Azerbeidzjaans kind is omgekomen.’

Tato kan niet juichen als ze leest over doden aan de andere kant. ‘Op dit moment zijn er alleen maar verliezers. Ik zal pas juichen als we vreedzaam met elkaar kunnen samenleven.’ Ook bekenden van Tato lopen kans om te sneuvelen, vertelt ze. ‘Iemand die ik goed ken in Armenië, een vader van twee kleintjes, is opgeroepen om naar het front te gaan. Een andere goede bekende van mij heeft zich als vrijwilliger aangemeld om te vechten. Ze willen met opgeheven hoofd gaan en dat vind ik moedig van ze, hoewel het mij verdriet doet dat ze geen andere keuze hebben, of lijken te hebben.’

Ze vindt het echt verschrikkelijk wat er nu allemaal gebeurt. ‘Op social media wordt massaal een foto gedeeld van een achttienjarige jongen, die zijn moeder vaarwel kust voordat hij naar het front vertrekt. Hij kan de strijd niet overleven. Deze moeder kan haar zoon kwijtraken. Ik ben zelf moeder. Mijn hart scheurt in duizend stukken als ik deze foto zie. Ik voel eerder verdriet dan trots. Ik houd mijn hart vast, want hoeveel meer bloed moet er nog vloeien voordat dit eindelijk voorbij is?’

Een van Tato’s beste vriendinnen is een nationalistische Armeense, die dinsdag 29 september is gaan protesteren tegen Azerbeidzjan en Turkije. Tato heeft ook vriendinnen die Azeri zijn. De oorlog heeft echter ‘nul gevolgen’ voor haar vriendschappen, benadrukt ze. ‘Ik hoop natuurlijk ook dat er een oplossing voor dit vreselijke conflict komt, maar ik heb geen flauw idee hoe dat zou moeten. In ieder geval moeten we het menselijke in de ander weer gaan zien. De emoties van de oorlog beletten het zicht daarop.’

Beeld: Tato Martirossian (links) en Fatma Bulaz (rechts) bij het genocidemonument in Yerevan, Armenië, 2018

‘We moeten meer oog hebben voor wat ons bindt’

Fatma is Turks-Koerdisch, maar van haar moederskant is ze een Turkse Azeri, vertelt ze. ’In Iran wonen de meeste Azeri, die ‘Tork’ – Turk – worden genoemd. De Azerbeidzjanen zijn over verschillende landen verspreid. Een kleine groep woont in Turkije, de meeste Azeri wonen in Iran en daarna in Azerbeidzjan zelf.’

De Azeri voelen zich etnisch en linguïstisch verbonden met de Turken. Ook delen ze met de Turken de islam, hoewel veel Azeri de sjiitische islam aanhangen, terwijl de meeste Turken soennitische moslims zijn. Tegen de Armeniërs voelen de Azeri een sterke antipathie. ‘Omdat ik ook in Armenië ben geweest en daar samen met Tato het Armeense Genocidemonument in Jerevan heb bezocht, ben ik een beetje de rebel in de familie.’

‘Nationalisme is een heel groot probleem, niet alleen voor de Azerbeidzjanen die Turkije achter zich hebben, maar ook voor de Armeniërs’, zegt Fatma. Toen ze twee jaar geleden in Armenië was kwam de kwestie Nagorno-Karabach ter sprake. ‘Ik werd meteen verbeterd door een oudere Armeense vrouw, die zei dat ik ‘Artsach’ moest zeggen. ‘Nagorno’ is een Russisch woord en betekent ‘gebergte’. ‘Karabakh’ is een Azeri-woord dat betekent ‘zwarte tuin’. Zelfs de namen worden gepolitiseerd.’

Dat beide landen nu weer in oorlog zijn om Nagorno-Karabach doet Fatma veel pijn. ‘Armeniërs en Azerbeidzjanen sturen jonge mensen naar het front, om te vechten, om te sterven. Kinderen overlijden als gevolg van een politiek spel.’ Haar familie is niet blij met de oorlog, vertelt ze. ‘Mijn vader zei tegen mij dat hij het echt verschrikkelijk vond dat er jonge mensen doodgaan. Andere familieleden heb ik evenmin op oorlogsenthousiasme kunnen betrappen. Maar misschien is mijn familie minder fel omdat we uit Turkije komen. We hebben geen familie in Azerbeidzjan zelf.’

Fatma weet net als Tato niet precies wat er moet gebeuren om de vrede tussen beide landen te herstellen. Hoewel Nagorno-Karabach officieel bij Azerbeidzjan hoort, vindt Fatma niet dat het gebied aan de Azerbeidzjanen toebehoort. Maar de Armeniërs hebben ook geen exclusief recht op deze regio, zegt ze. ‘Nationalistische Armeniërs beweren dat de regio historisch Armeens was, en dat er later Turken en Azerbeidzjanen zijn gaan wonen. Met deze redenering ben ik het niet eens, want mensen migreren nu eenmaal. Je kunt niet een land exclusief voor jezelf claimen. Er moet een vreedzame co-existentie zijn.’

Sowieso lijken Armeniërs en Azerbeidzjanen in heel veel opzichten op elkaar, legt Fatma uit. ‘We hebben honderden jaren samen met elkaar geleefd. We hebben dezelfde geschiedenis. We moeten meer oog hebben voor wat ons bindt, dan voor wat ons onderscheidt.’