Je kansen in het leven worden vooral bepaald door het nest waarin je geboren bent, betoogt schrijver Dylan van Rijsbergen. ‘Geld en opleiding doen ertoe.’
Vraag in Engeland tot welke sociale klasse iemand behoort en er volgt duidelijk antwoord. Ze behoren tot de working class, de upper middle class of een van de andere standen. Hun klasse bepaalt in grote lijnen waar ze wonen, welke opleiding ze volgden, hun beroep en zelfs hun gezondheid en levensverwachting.
In Nederland praten we nauwelijks over sociale klassen. Een taboe, zegt schrijver en historicus Dylan van Rijsbergen in zijn boek De net-niet elite. We doen alsof we een egalitaire samenleving hebben met voor iedereen gelijke kansen. Maar in werkelijkheid kent ons vlakke land grote sociale verschillen.
Neem Van Rijsbergen zelf. Als zoon van een lerares Engels en kleinzoon van een schooldirecteur kreeg hij ‘cultureel kapitaal’ mee. ‘Dat is kennis van de culturele codes van hoogopgeleiden’, zegt Van Rijsbergen. ‘Het is geen geld, maar wel iets dat je later in je leven kunt verzilveren. Het bepaalt het gemak waarmee je je in de hogere kringen kunt begeven met de ambities die je hebt.’ Een behoorlijke streep voor op kinderen uit gezinnen waar die kennis en interesse er niet is.
In werkelijkheid kent ons vlakke land grote sociale verschillen
Om een goed beeld te krijgen van de sociale groepen en de ongelijkheid in Nederland is het belangrijk om wél klassen te onderscheiden, vindt Van Rijsbergen. Dat is een vervolgstap op de stroom boeken die de laatste jaren over sociale ongelijkheid verscheen, zoals 7 vinkjes van Joris Luyendijk en De tirannie van Verdienste van Michael Sandel.
Welke verschillende klassen zijn er in Nederland?
‘Grofweg kun je onderscheid maken tussen mensen die moeten werken voor hun geld en mensen die dat niet of in mindere mate hoeven. Deze laatste vormen de vermogende klasse, waar ongeveer één procent van de Nederlanders toebehoort. Zij hebben hun kapitaal te danken aan winsten, rentes en dividenden op vermogens. Er bevinden zich in deze groep natuurlijk mensen die werken, maar zij hoeven er niet van te leven.
‘Binnen de groep werkenden zijn er ook grote verschillen. Er zijn mensen die in hun baan weinig tot geen autonomie hebben. Zij vormen wat ik de arbeidersklasse noem. Het andere deel is hoofdwerker, mensen die overwegend cognitief werk verrichten. Voor de hoofdwerkers geldt: hoe zelfstandiger je werk is, hoe hoger je klasse.
‘Het blijft lastig om klassen te herkennen en af te bakenen, er is veel overlap. Zo zijn er werkenden met een baan in een callcenter of als receptionist. Strikt genomen hoofdwerkers, maar deels toch arbeidersklasse of lagere middenklasse vanwege weinig zelfstandigheid en een laag opleidingsniveau. De hogere middenklasse bestaat uit mensen met een hoge opleiding.’
Er wordt tegenwoordig vooral onderscheid gemaakt op basis van culturele achtergrond en niet op klasse.
‘Klopt. Die manier van kijken is ontstaan sinds de opkomst van Pim Fortuyn en later Geert Wilders. Zij leggen de nadruk alsmaar op de afkomst van mensen die verantwoordelijk zouden zijn voor de achteruitgang in stadswijken. Maar die problemen zijn economisch van aard. Door het neoliberale beleid is er weinig in die wijken geïnvesteerd en is er armoede ontstaan.
‘Klasse en kleur zijn wel met elkaar verweven. De sociaal antropoloog Sinan Çankaya heeft er ooit een heel mooi stuk over geschreven. Hij vertelt dat voor hem vroeger als Turks-Nederlandse jongen, klasse en kleur een beetje gelijk waren. Dus dat wit-zijn gekoppeld is aan hoogopgeleid, invloedrijk en vermogend zijn, enzovoort. Dat was voor hem ook logisch. Dat werd in alles wat hij zag bevestigd. In zijn wereld kwamen klasse en kleur samen.
‘We zijn nu een paar decennia verder. Steeds meer mensen van kleur hebben hogere opleidingen en goede banen. Maar de kansen die je krijgt worden voor een belangrijk deel bepaald door het nest waarin je geboren bent. Of je vrouw of man bent, of je ouders hoog opgeleid zijn of niet. Dat kan allemaal van invloed zijn op de positie die je later inneemt in de maatschappij.’
In uw boek richt u zich op de hogere middenklasse. Zij hebben er belang bij om de kansenongelijkheid in stand te houden, schrijft u.
‘Dat volgt uit de theorieën over uitsluiting. Die gaan ervan uit dat mensen die bijvoorbeeld tot de hoger opgeleide middenklasse behoren, er belang bij hebben om anderen buiten die groep te houden. Dat komt omdat ze vaak een wat hoger salaris hebben. Zodra er meer concurrentie komt op die goedbetaalde banen, daalt het salaris. Dat is gewoon vraag en aanbod. Dus zij hebben er belang bij om het moeilijk te maken dat beroep te kunnen uitoefenen. Tandarts is een van de bestbetaalde beroepen. Dat komt vooral omdat er een kunstmatig tot stand gebrachte schaarste is aan tandartsen.’
Tandartsen hebben valangst?
‘Niet perse, maar veel mensen uit de hogere middenklasse wel. Ze zijn bang om sociaal te dalen. Die klasse heeft een goede opleiding en aardige behuizing maar geen groot vermogen met overerft oud geld. Het is niet zo dat als jij tot de hogere middenklasse behoort, je kinderen later automatisch ook tot die klasse behoren. Bij de vermogende klasse is dat wel zo, daar erven de kinderen het vermogen van hun ouders. Maar de hogere middenklasse kan alleen een eigen huis kopen als ze een goede baan hebben en dus een goede opleiding hebben gevolgd. Dat betekent soms dat ouders privéles inhuren om hun kinderen zo goed mogelijk te laten presteren of ze op specifieke goed bekendstaande scholen proberen te krijgen. Ze doen van alles om te borgen dat hun kinderen in hun eigen klasse blijven.
‘Er staat ook het nodige op het spel. De hoogopgeleide klassen bestaan uit mensen die het goed hebben en welvarend zijn. Dat is een verschil met de groepen eronder die een minder hoge opleiding hebben en het minder breed hebben. Vaak scoren die ook lager op geluk. Geld en opleiding doen er dus toe. Het verschil tussen hoogopgeleiden en de rest van Nederland is 4,4 jaar aan levensverwachting. Hoogopgeleiden willen dat hun kinderen het net zo goed krijgen als zij zelf. Vandaar dat ze privileges en klassenscheiding in stand proberen te houden.’
Je hebt ook sociale stijgers. Kinderen die bijvoorbeeld als eerste uit een familie aan een hogeschool of universiteit studeren. Zij kunnen het best moeilijk hebben.
‘Ja, mensen uit een hoger opgeleid milieu en met culturele bagage weten hoe ze zich moeten kleden, wat de etiquette is, hoe ze moeten reageren in sociale situaties. Ze weten wanneer ze informeel moeten zijn en wanneer formeel, heel belangrijk. Als mensen uit een lagere klasse opeens in een zo’n milieu komen, kennen ze die sociale codes niet. Daardoor kunnen ze niet automatisch in die wereld meegaan, waardoor ze het extra moeilijk hebben.’
‘Bovendien leven sociale stijgers ook nog eens in twee werelden. Ze worden ook wel ‘spreidstandburgers’ genoemd, ze moeten aan de normen van beide klassen voldoen.’
Ouders kunnen het ook moeilijk vinden dat hun kind sociaal stijgt.
‘Ja, ze kunnen bang zijn dat ze vervreemden van hun eigen kind omdat het tot een ander milieu gaat behoren dat zij niet kennen. En er zit ook wel iets van waarheid in die angst. Er wordt niet voor niets gesproken over klassenmigranten. Het is een vorm van verhuizen. Je gaat van de ene naar de andere cultuur.’
In uw boek betoogt u dat de hogere middenklasse een voorbeeld moet nemen aan de arbeidersklasse. Waarom?
‘Het leven van mensen in de hoge middenklasse is vooral gericht op een individuele carrière omhoog. Je bent op die plek gekomen doordat je op school je best hebt gedaan, en bent daarbij vaak geholpen door je afkomst. Vervolgens ga je in dienst van een groot bedrijf en maak je carrière.
‘Hoe zelfstandiger je werk is, hoe hoger je klasse’
‘Maar die individuele weg is geen duurzame strategie. Er zijn nu al hoogopgeleide jongeren die niet meer aan de bak komen of langer op tijdelijke contracten moeten werken. De welvarendheid van deze groep neemt af. Het zou goed zijn om af te kijken van de arbeidersklasse. Kunnen ze niet leren van de manier waarop mensen zich in distributiecentra de afgelopen jaren hebben ingezet voor betere voorwaarden? Moeten ze zich aansluiten bij een vakbond?’
De middenklasse moet zich verenigen?
‘Deels verenigt de hogere middenklasse zich wel, maar dat gebeurt voornamelijk in en rond het onderwijs. Juist hun opleiding gebruiken ze om zichzelf te onderscheiden van de arbeidersklasse. Dat is wat anders dan je verenigen en collectief vragen om een hoger salaris of betere arbeidsvoorwaarden. Het is ook mogelijk om samen op te trekken met mensen uit de arbeidersklasse, in plaats van jezelf van hen te willen onderscheiden.
‘Mijn punt is dat die kleinschalige belangenbehartiging voor behoorlijke stress zorgt bij mensen uit de middenklasse. En die stress wordt alleen maar erger omdat het aantal hoogopgeleiden blijft groeien. Inmiddels behoort 37 procent van de Nederlanders tot de groep hoogopgeleiden. Op den duur worden de beter betaalde banen steeds moeilijker bereikbaar.
De druk wordt bij het individu gelegd. We leren dat we ons moeten manifesteren, voor de spiegel staan en zeggen: ik kan het, ik moet het beter doen. Ik denk dat je in een meer ontspannen samenleving kunt komen als we gewoon wat meer samen optrekken.’
Dylan van Rijsbergen, De net-niet elite – Hoogopgeleiden tussen macht en meritocratie, Mazirel Pers, 360 blz., €24,99.