Home Kunst & Cultuur Ook Groningen profiteerde van de slavernij, laat deze tentoonstelling zien

Ook Groningen profiteerde van de slavernij, laat deze tentoonstelling zien

Afbeeldingen uit een boek waarin de Groningse schrijver en reiziger Marten Douwes Teenstra (1795-1864) over de misstanden in de kolonie Suriname schreef en de slavernij afkeurde (Beeld: Collectie Groninger Archieven)

De slavernij was niet alleen een Hollandse en Zeeuwse aangelegenheid. Ook Groningen profiteerde ervan en investeerde erin. Dat laat een nieuwe expositie in het Museum aan de A te Groningen zien, die ook focust op de nog altijd zichtbare gevolgen van slavernij.

Bij het Nederlandse slavernijverleden wordt snel gedacht aan steden als Amsterdam, Middelburg of Rotterdam. Het zijn plaatsen die een Kamer – afdeling – van de VOC en de WIC huisden, plaatsen ook die de geschiedenislessen over slavernij halen. Amsterdam, Rotterdam en Utrecht maakten inmiddels hun excuses voor hun slavernijverleden. Maar de slavernij was zó ingeburgerd dat meer delen van het land ervan profiteerden en er actief aan meededen. Ook Groningen.

Dat verhaal wordt verteld in de tentoonstelling Slavernij. En de Groningers?, die te bezoeken is in het Museum aan de A, het voormalig Noordelijk Scheepvaartmuseum. De expositie staat niet op zichzelf. De stad en provincie zijn gedurende 2022 toneel van Bitterzoet Erfgoed, een culturele manifestatie die het slavernijverleden van de stad en provincie onderzoekt. Door heel Groningen besteden musea, erfgoedinstellingen en culturele en educatieve organisaties aan het thema.

‘Groningers waren op veel manieren betrokken bij de slavernij’, zegt Annet van der Meer, gastconservator van de tentoonstelling in het Museum aan de A. Het begint bij de VOC, waarvan geen Groningse vertakking was – tot teleurstelling van de elite destijds, zegt Van der Meer. ‘Maar’, vertelt ze, ‘er zijn veel aanwijzingen om aan te nemen dat Groningen alsnog in de VOC investeerde en zelfs zeggenschap had via Zeeland.’ Daarnaast werkten duizenden Groningers aan boord van de VOC-boten, waarvan zeevaarder Abel Tasman – het Australische eiland Tasmanië is naar hem vernoemd – wellicht het bekendste voorbeeld is.

Zo had de provincie alsnog profijt van de VOC, ook al bleek een eigen Kamer onbereikbaar. Het lukte de Groningse elite vervolgens wél om een WIC-Kamer naar de noordelijke provincie te halen, nadat er genoeg geld bij elkaar was gesprokkeld. In 1622 zag de Kamer ‘Stad en Lande’ het levenslicht, waarmee Groningen een flink aandeel in de West-Indische Compagnie kreeg. Na jarenlange oorlog met Portugal en Spanje om Braziliaans territorium en een daaropvolgend faillissement, ging de WIC zich vanaf 1675 volledig op de handel concentreren. De beruchte WIC-driehoek ontstond: vanuit Nederland gingen schepen met goedkope handelswaar naar West-Afrika, die werd geruild voor tot slaaf gemaakten, waarna de boot Suriname en het Caraïbisch gebied aandeed, om vervolgens met koloniale waar terug te keren naar Nederland.

Van die dynamiek profiteerde niet alleen de Groningse elite die daadwerkelijk in de WIC investeerde, maar ook de gewone Groninger. ‘Er moest namelijk van alles mee aan boord van de schepen,’ legt Van der Meer uit. Denk aan producten zoals bier, handboeien, textiel en ruilmiddelen die nodig waren bij aankomst in West-Afrika. Goederen die door lokale handelaren en marktkooplui konden worden geleverd. ‘Groningse kruideniers verkochten bijvoorbeeld azijn. Zodra tot slaaf gemaakten aan boord waren, werd dat gebruikt om de ruimtes waar zij verbleven mee schoon te maken.’

Boeien voor het vastmaken van tot slaaf gemaakten. (Beeld: Collectie Kura Hulanda Museum Curacao / Arjen Verschoor)

Sporen op straat

Dat collectieve profijt speelt een significante rol in de tentoonstelling. Maar ook de keerzijde: het lijden en perspectief van de tot slaaf gemaakten. Zo wordt er samengewerkt met het Curaçaose museum Kura Hulanda, dat volgens Van der Meer de meest macabere objecten in bruikleen gaf. ‘Bijvoorbeeld handboeien, maar ook een soort halsband die verhinderde dat mensen konden weglopen of rusten. Het is gruwelijk om naar te kijken, maar zonder die gruwelijkheid is het verhaal niet compleet.’

Ook het verzet tegen slavernij komt aan bod, vertelt ze. ‘Er is lange tijd gedacht dat tot slaaf gemaakten het allemaal over zich heen lieten komen. De afschaffing van de slavernij wordt vaak toegeschreven aan Nederlanders en Europeanen die tot inkeer kwamen, terwijl in wezen op één op de vijf slavenschepen mensen in opstand kwamen. Dat gebeurde meestal aan het begin van de reis, want dan was het land nog in zicht, dan kon je nog terug.’

In totaal verhandelden de Nederlanders minstens 600.000 mensen, waarvan een aanzienlijk deel de oversteek naar de Amerika’s niet overleefde. De slavenschepen werden daarom ook wel ‘drijvende kerkers’ genoemd.

‘Een halsband tegen weglopen: zonder die gruwelijkheid is het verhaal niet compleet’

Het slavernijverleden van Groningen is behalve in Museum aan de A ook op straat zichtbaar. Barbara Henkes, universitair docent Eigentijdse Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, schreef hierover het boek Sporen van het slavernijverleden in Groningen (2016). Er zijn tal van gebouwen, huizen of kunstwerken waarin het Groningse slavernijverleden tot uitdrukking komt, mits je op de hoogte bent van de achterliggende context.

‘Aan een straatnaam zoals Bocht van Guinea kan je ongemerkt voorbijlopen, of het als vanzelfsprekend accepteren’, zegt Henkes. ‘Totdat je weet dat het gaat over de West-Afrikaanse kust en die vernoeming alles te maken heeft met de tot slaaf gemaakten die daar werden opgepikt en op een schip gestopt.’

De Bocht van Guinea is slechts een voorbeeld in een lange reeks, legt Henkes uit. Een ander is het Sichtermanhuis aan de Ossenmarkt in de stad Groningen. ‘Het Sichtermanhuis kan je zien als duidelijk symbool voor het profijt wat iemand in Zuidoost-Azië wist te vergaren.’ Het pand werd bewoond door Jan Albert Sichterman, een excentriek figuur die, nadat hij een liefdesrivaal had gedood, naar Batavia vluchtte. Na een huwelijk belandde hij in de oligarchie van de Bengalen (ongeveer het huidige Calcutta, een stad in India, red.), vergaarde rijkdom en keerde in 1745 terug naar Groningen. ‘Hij reed rond als een koning, had een borg (landhuis, red.) buiten de stad, hield exotische dieren en had twee bedienden vanuit de Bengalen naar Groningen overgebracht.’

Een ander opvallend personage in Henkes’ boek is Thomas van Seeratt, die in het Calmershuis aan de Oude Boteringstraat woonachtig was. Van Seeratt staat in de Canon van Groningen en wordt gezien als een held, vanwege zijn optreden bij de Kerstvloed in 1717. In de nacht van 24 op 25 december braken de Groningse dijken, waardoor in de provincie 2.200 mensen omkwamen. Van Seeratt overzag de reddingsoperatie en dankzij zijn inspanningen werden de dijken nadien versterkt. Alleen: daarvoor was hij jarenlang in dienst van WIC-Kamer Stad en Lande en betrokken bij de slavenhandel.

‘Zoals eigenlijk overal zitten er ook dubbele lagen achter menselijke activiteiten’, zegt Henkes. ‘Van Seeratt is op alle mogelijke manieren op het schild gehesen vanwege de stormvloed en zijn optreden. Die kunde had hij te danken aan zijn ervaring als kapitein op slavenschepen, zo ironisch is het.’

Dus wat moet er dan gebeuren met een Thomas van Seeratt en een Calmershuis? De geschiedenis moet niet opnieuw geschreven worden, ze moet worden aangevuld, zegt Henkes. Ze pleit voor een bordje bij het Calmershuis, waarop ook zijn wandaden en niet enkel zijn heldendaden worden uitgelicht. ‘Een actiegroep had er een geweldig extra bord bijgeplakt’, zegt ze, ‘maar helaas heeft de gemeente die in al haar wijsheid weggehaald.’

Hedendaagse gevolgen

Extra duiding van het Nederlandse – en Groningse – slavernijverleden wordt steeds belangrijker, ziet Henkes. De afgelopen tijd hebben we te maken gekregen met systematisch racisme, denk aan de toeslagenaffaire en racisme bij de politie. ‘Dat kan niet ontkend worden. Zelfs de premier kan het niet langer ontkennen. Dan is het van belang om terug te kijken: hoe is het mogelijk dat dit zich zo heeft ingevreten in onze samenleving? Met welke vooronderstellingen is dat gepaard gegaan? Die zijn ontstaan vanuit de praktijk. Het feit dat Nederland aan slavernij deed.’

De slavernij in Nederland werd pas 160 jaar geleden afgeschaft, in 1863. De impact op nazaten van tot slaaf gemaakten is nog altijd zichtbaar, vertelt Henkes. Kijk eens rond in je kasten of op zolder, raadt ze aan: wat staat daar aan erfgoed? Hoe is dat verkregen? ‘Niet om mensen zich schuldig te laten voelen, maar om te doen beseffen: er is iets gebeurd waar ik, of mijn naasten, nu nog van profiteren. Hoe kan het dat er in mijn familie geld is om mij te laten studeren? Of om een huis te kopen? En hoe komt het dat anderen met niets zitten?’

‘Onze vooroordelen zijn ontstaan vanuit de praktijk, uit dat Nederland aan slavernij deed’

Die hedendaagse gevolgen van de slavernij, die onder meer uitmonden in hedendaags racisme en stereotypen, worden ook besproken in de tentoonstelling. Zo worden de verhalen van vier Groningse studenten van kleur verteld en hoe zij structureel racisme ervaren. ‘Dat waren indrukwekkende gesprekken’, zegt Annet van der Meer. ‘Eén van hen, een jonge vrouw, vertelde dat ze in winkels achtervolgd wordt door beveiligers om hoe zij eruitziet. Ze zegt: ‘Ik ervaar het zo stelselmatig, ik weet waarom het gebeurt – maar het wordt me nooit verteld.’’

Om dergelijke vooroordelen te bestrijden, is representatie belangrijk, aldus de conservator. Als Van der Meer in musea rondloopt of door geschiedenisboeken bladert, valt haar iets op: ‘Je ziet óveral witte mannen.’ Daarom kon iedereen zijn of haar Groningse rolmodel van kleur aandragen bij Museum aan de A. Zo zijn er behalve schilderijen en historische objecten ook portretten van ingezonden Groningers te aanschouwen. Dit zijn zowel bekende als onbekende personen, het draait er vooral om dat zij een belangrijke rol in een gemeenschap vervullen. Zo zijn er bijvoorbeeld een acteur, zangeres, dichter, sportpsychiater en dansschoolhouder geportretteerd. ‘De bedoeling is om te zeggen: er zijn méér Groningers.’

Het gaat om bewustwording, bevestigt Henkes. De geschiedenis dient als een soort ‘peper in de reet’, lacht ze, die prikkelt tot nadenken en bewustwording cultiveert. ‘De geschiedenis gaat daarover. Dat je kijkt naar hoe mensen in de wereld staan, wat je in de samenleving aantreft en waardoor dat komt.’

De expositie ‘Slavernij. En de Groningers?’ is van 24 juni tot en met 8 januari te bezichtigen in het Museum aan de A te Groningen.