Home Columns Twee tinten racisme

Twee tinten racisme

Tijdens de antiracistische Prinsenhof Conferentie in debatcentrum Pakhuis de Zwijger luisterde ik gebiologeerd naar schrijfster Anne-Ruth Wertheim, die langdurig onderzoek heeft gedaan naar de oorzaken van racisme. Daarbij putte ze ook uit de lessen van haar vader, ‘de socioloog van Zuidoost-Azië’: Wim F. Wertheim.

Hij onderscheidde in zijn werk twee soorten racisme: koloniaal of uitbuitingsracisme, dat gebaseerd is op neerkijken en minachting, en concurrentie-racisme, dat is gebaseerd op afgunst, jaloezie, wantrouwen en angst.

‘Racisme is niet alleen neerkijken, het is ook jaloezie’, zegt de 88-jarige Anne-Ruth Wertheim ferm op het podium. Ze kijkt de zaal daarbij indringend aan. Alsof ze denkt: ‘Wat weten jullie nou van racisme?’ Er zitten twintigers, dertigers en veertigers in de zaal.

Geboren in Jakarta, in het koloniale tijdperk, vertelt ze over de koloniale samenleving: ‘Je had daar een witte bovenlaag uit Nederland, zo’n twee procent van de totale bevolking van zestig miljoen. Deze mensen hebben de archipel meer dan driehonderd jaar geregeerd. Dat is geen klein gedoe.’

Ook in die koloniale samenleving waren die twee vormen van racisme aanwezig, meldt Wertheim. ‘Er werd neergekeken op de Indonesiërs. Ze werden als kinderlijk, bijgelovig en lui gezien. Tegen de Chinese minderheid in de kolonie was er dan weer sprake van concurrentie-racisme, met andere terminologie. Die zouden achterbaks en onbetrouwbaar zijn’.

Wertheim ziet in het racisme tegen Chinezen een parallel met antisemitisme. Haar Joodse vader had daar ook mee te maken. Hij werd als Jood veracht door jaloerse christelijke Nederlanders, omdat hij in staat was om met hen te concurreren op de hoogste posities.

Terwijl ik papier tekort kom om notities te maken, denk ik aan de situatie in het Ottomaanse Rijk. Het Turks-islamitische racisme tegen de Armeniërs en Grieken past meer in de categorie van concurrentie-racisme. De Turken in de negentiende eeuw waren zeer afgunstig tegenover de christelijke Renaissance in de negentiende eeuw, met de opkomst van de kapitalistische burgerij en de stappen die de Armeniërs en Grieken maakten in de moderne sector. Dodelijk Turkse rancune maakte korte metten met de christelijke Renaissance, bijvoorbeeld tijdens de Hamidiaanse slachtingen, de massamoord op Armeniërs in Adana in 1909 en uiteindelijk de genocide van 1915.

Tegenover Koerden en Arabieren zag je dan weer een andere vorm van Turks racisme, waarbij deze groepen meer als ‘achterlijk’ en ‘wild’ werden neergezet.  Een evenzeer dodelijk Turks superioriteitscomplex, dat bijvoorbeeld tot de Turkse assimilatiepolitiek heeft geleid en de genocide in Dersim.

Van de geschiedenis naar vandaag de dag: ‘Onder welke noemer zou het racisme van Geert Wilders tegenover moslims en zwarte Nederlanders vallen? Concurrentie- of uitbuitingsracisme?’, onderbreek ik Wertheim.

Ze kijkt mij nu indringend aan. ‘Ja, dat is een mengsel, ik kom daar zo op’, zegt ze.

Eerst noemt ze nog de massamoord die door witte Amerikanen is gepleegd op ‘Black Wall Street’ in Tulsa, in 1921. Dat had met jaloezie te maken. Zwarte rijkdom mocht niet vergaard worden. ‘Zwarten’ waren tweederangsburgers, slachtoffer van lynchpraktijken en waren vooral bedoeld om uit te buiten.

En dan als laatst de ‘gastarbeiders’ en racisme in Nederland tegen moslims. ‘Zij hadden in de jaren zestig vooral last van uitbuitingsracisme. Ze werden als dom gezien, vertelt Wertheim. ‘Mensen die geen Nederlands konden leren’.

Daar hebben hun kinderen en kleinkinderen in Nederland nog steeds last van, vertelt ze, nauwkeurig formulerend.

‘Maar dat neemt af. De tweede, derde en vierde generatie heeft nu veel meer last van concurrentie-racisme. Juist omdat ze laten zien dat dat ze in staat zijn om te concurreren in het bedrijfsleven of in het onderwijs. En dit is gevaarlijk, omdat dat tot jaloezie en massaal geweld kan leiden.’

Iemand uit de zaal vraagt nog of de opkomst van Forum voor Democratie ook met concurrentie-racisme te maken heeft. Witte jongeren die voor het eerst met hun ‘allochtone’ medelanders moeten concurreren, terwijl ze zich superieur wanen als ‘de echte bewoners van dit land’ en praten over ‘omvolking’. Wertheim voelt wel wat voor die analyse.

Gendron geloofde heilig in de minderwaardigheid van zwarte mensen. Maar hij zag ze ook als een gevaar

De achttienjarige Payton Gendron geloofde heilig in de minderwaardigheid van zwarte mensen, die volgens hem een lager iq hebben dan witte mensen. Maar hij zag ze ook als een ‘gevaar voor de witte mensen’, die dreigden te worden ‘vervangen’. Op zaterdag 14 mei schakelde hij daarom ‘de zwarte concurrentie’ uit in een racistisch gemotiveerde terreuraanslag.