De Republiek van Weimar (1919-1933) behoort vermoedelijk na het Derde Rijk (1933-1945) tot de meest bestudeerde periodes uit de Duitse geschiedenis. In Het Weimar experiment. De politieke en culturele geschiedenis van Duitsland 1918-1933 beschrijft Frits Boterman de alternatieve utopieën die in die tijd ontstonden.
Slechts veertien jaar bestond deze republiek – nog altijd twee meer dan het Derde Rijk – maar de Bondsrepubliek heeft het van de oprichting in 1949 tot de Duitse Hereniging van 1990 al bijna driemaal zo lang uitgehouden. Bijna zo lang als het voorafgaande Duitse Keizerrijk (1871-1918). Ook in herenigde vorm bestaat die nu al meer dan drie decennia.
Veertien jaar slechts – slechts even lang als de hele regeerperiode van Mark Rutte dus. Dat waren in Nederland vier kabinetten; in Duitsland was dezelfde periode goed voor veertien kabinetten, waarvan er geen eentje langer zat dan net twee jaar, het kortste nog geen twee maanden. Het kan natuurlijk zijn dat het kabinet-Schoof dat laatste ondertreft, maar het zegt iets over de geringe politieke stabiliteit.
Bovendien werd in Berlijn de laatste drie jaar voortdurend op basis van nooddecreten geregeerd. Het was de opmaat naar Hitler die sinds 30 januari 1933 rijkskanselier, met het Ermächtigungsgesetz op 23 maart dat jaar de noodtoestand uitriep en daarmee de weg effende voor een ongekende dictatuur.
De Weimarrepubliek wordt dan ook nooit los gezien van zijn rampzalige afloop, en ook zelden zonder die blik in de inktzwarte toekomst bestudeerd. Dat geldt ook voor het nieuwste boek van de onlangs plotseling overleden Amsterdamse historicus Frits Boterman, dat postuum verschenen is. Drie jaar geleden publiceerde diens Leidse collega Patrick Dassen reeds een lijvige pil, De Weimarrepubliek 1918-1933. Over de kwetsbaarheid van de democratie. Dat was een in hoofdlijnen chronologisch opgezette verhandeling, waarin de auteur duidelijk wilde maken dat dit rampzalige einde zeker niet onvermijdelijk was.
De aanpak van Boterman in Het Weimar experiment. De politieke en culturele geschiedenis van Duitsland 1918-1933 dat van een grote eruditie en brede blik getuigt, is een andere. Niet de chronologie, maar de ideologie vormt in zekere zin de rode draad door zijn verhaal. Uitgangspunt is de militaire nederlaag die Duitsland in 1918 geleden had en tot de als vernederend ervaren ‘dictaat’-vrede van Versailles leidde. Omdat die nederlaag door het Duitse thuisfront niet voorzien was – zelfs bij de capitulatie stonden de Duitse legers nog tot diep in Frankrijk, zodat zij voor de buitenwacht onverslagen leken – werd die nederlaag door veel Duitsers aan verraad geweten: de Dolkstootlegende. Omdat het de democratische partijen, in het ‘glorieuze’ Keizerrijk nog in de oppositie, waren die nu de toon zetten en vervolgens de vrede tekenden, was daarmee ook die nieuwe Weimarrepubliek met een zware hypotheek belast.
‘Velen hadden niets op met de als on-Duits beschouwde democratisch-republikeinse staatsvorm’
Velen hadden niets op met de als on-Duits beschouwde democratisch-republikeinse staatsvorm – ter rechterzijde miljoenen conservatieven die om de val van het Keizerrijk bleven treuren, ter linkerzijde radicale marxisten, die op de democratische ‘burgerlijke’ revolutie van 9 november 1918 een tweede communistische wilden doen volgen, die dan de arbeidersheilstaat zou moeten brengen. Dit naar het voorbeeld van de Februari- en Oktoberrevolutie in Rusland in 1917.
Slechts drie partijen – die bij de eerste verkiezingen in 1919 nog een ruime meerderheid haalden, maar daarna niet meer – stonden volmondig achter de nieuwe republiek: de sociaal-democratische SPD, de katholieke Zentrumpartei en de links-liberale DDP. Alle andere politieke groeperingen waren Weimar zeker aanvankelijk vijandig gezind; in de loop van de jaren twintig volgde dan bij sommigen hooguit een vorm van passieve acceptatie. De enorme economische problemen, die mede aan de politieke instabiliteit ten grondslag lagen, droegen er ook aan bij dat maar een klein deel van de Duitsers de republiek als de hunne beschouwde.
Dat versterkte, als vlucht uit de onbevredigende werkelijkheid, in haar kring de hang naar alternatieven voor de bestaande staats- en samenlevingsvorm. Die konden dan, in de worden van Boterman, het karakter van maatschappelijke utopieën aannemen. Deze utopieën staan aan de basis van de opzet van zijn boek.
Hij onderscheidt er zeven, die elk een eigen hoofdstuk krijgen, waarbij zowel die utopie als ideologisch denkpatroon wordt ontleed. Dat is een heel verrassende aanpak, die tot veel vruchtbaar inzicht leidt. Wel bestaat het nadeel dat de hoofdlijnen van de historische ontwikkeling die in de nazidictatuur uitmondde, enigszins ondersneeuwen. In een laatste hoofdstuk, waarin hij Hitlers machtsovername poogt te verklaren, maakt de auteur dat gemis overigens enigszins goed.
De populariteit van die zes ‘echte’ utopieën beschouwt Boterman min of meer als een vlucht uit de onvolmaakte werkelijkheid
De eerste utopie die Boterman bespreekt, is wat hij als ‘de republikeinse droom’ betitelt: in feite wat de aanhangers van de Weimarrepubliek als ideaal voor ogen stond, en als gevolg van de immense problemen maar ten dele kon worden gerealiseerd. Het falen daarvan, het feit dat de feitelijke republiek ook niet echt voldeed aan de verwachtingen van de eigen aanhangers, schiep ruimte voor alle andere dromen – van degenen die onverschillig of zelfs vijandig tegenover die republiek stonden. De populariteit van die zes ‘echte’ utopieën beschouwt Boterman min of meer als een vlucht uit de onvolmaakte werkelijkheid. In plaats van ernaar te streven om de Weimarrepubliek te verbeteren, wilden de anderen hem vernietigen dan wel negeren.
Die daarna besproken alternatieve utopieën zijn allereerst twee uitgesproken politieke: het ultralinkse internationale marxisme en zijn droom van een ‘echte’ revolutie, waarbij men de toekomst aan zijn zijde meende te hebben; en de sterke rechtse nationalistische tegenkrachten, die naar het verleden terugverlangden, en een soort conservatieve tegenrevolutie in gang wilden zetten. Daarna volgen twee meer cultureel-mentale utopieën: de vage droom van ‘moderniteit’ in het algemeen (met als tegenhanger het vasthouden aan de ‘traditie’) en, al meer specifiek, de Amerikaanse droom: Amerika met haar massacultuur als concreet voorbeeld van zulke moderniteit – of als schrikbeeld. Het gaat hier om de verering van moderne kunst. Muziek en techniek, de strijd voor vrijheid en emancipatie van vrouwen en seksuele minderheden, die uiteraard ook een tegenreactie opriep. Cultuur en politiek waren overigens nauw verweven.
De laatste twee utopieën waren degenen die in 1933 zegevierden en vervolgens tot in het extreme werden doorgevoerd. De ene is uiteraard het nationaalsocialisme, als een reactionaire utopie, die een racistisch ultranationalistisch programma met moderne massamedia en techniek verbond. De ultieme vorm daarvan vormde de laatste door Boterman besproken utopie, de in Duitsland ook vóór 1933 al in opmars zijnde eugenetica, die nu met de nazi-ideologie een duivelspact sloot. Haar streven om niet de samenleving, maar de mens zélf door selectie te verbeteren mondde zo uit in medische experimenten en uiteindelijk in massamoord.
Haar streven om niet de samenleving, maar de mens zélf door selectie te verbeteren mondde zo uit in medische experimenten en uiteindelijk in massamoord
Een boek als dit kun je dezer dagen niet lezen zonder ook aan het heden te denken, nu het rechts-extremisme in Europa opnieuw overal electoraal in opmars is, en zelfs in een aantal landen – waaronder, anders dan in de tijd van de NSB, ook in Nederland – tot de regering is doorgedrongen. Bij alle verschillen – noch een oorlog, noch een massamoord staat bij deze antirechtstatelijke democratievijandige partijen op het programma – vallen twee parallellen op.
De ene is het gemak waarmee traditionele centrumrechtse partijen en hun kiezers tot samenwerking besluiten, omdat zij hun eigen centen belangrijker achter dan andermans grondrechten. Liever discriminatie van minderheden die hen zelf nooit zal raken dan hogere belastingen als gevolg van samenwerking met links. De tweede is de illusie dat je fascistoïde partijen kunt inkapselen en fatsoeneren door met ze samen te werken. Dat dacht ‘burgerlijk rechts’ in Duitsland op 30 januari 1933 ook. En ook in De Haag stond de ijskast al weer na een paar dagen wagenwijd open.
Frits Boterman, Het Weimar experiment. De politieke en culturele geschiedenis van Duitsland 1918-1933, 416 blz., €39,90.