Home Opinie Weemoed naar de Rif

Weemoed naar de Rif

Beeld: Ahlam Benali

In de voorjaarsvakantie vloog ik voor het eerst alleen met mijn kinderen richting het Rifgebergte. Terwijl de vleugels van het vliegtuig de wolken raakten, verlangde ik sterk naar mijn favoriete vijgenboom, met diepe oude boomwortels die kriskras door de rood gekleurde aarde lopen.

De plek waar de boom staat, brengt mij onbezorgdheid en vertrouwen. Vroeger leerden mijn oma en tante mij dat ik een vijg pas kan plukken als je een melkachtige waslaag op het rijpe fruit ziet. Omdat ik de zelfgeplukte vruchten mocht opeten deed ik extra mijn best om een zachte, donkerpaarse en opengebarsten vijg te vinden. Ook was het een plek waar ik als kind achter de kippen aanrende en op zoek ging naar de scharreleieren. Ofschoon mijn oma er niet meer is, de rivieren zijn opgedroogd, de bergen en heuvels kaal zijn én de grond is uitgeput, is dit een dierbare plek. Een plek die mij altijd laat terugkeren en nieuwsgierig maakt. Waar kom ik vandaan? En waar liggen mijn wortels?

In de jaren zestig kwam mijn opa als arbeidsmigrant naar Nederland. Hij zag migratie als oplossing om aan armoede in de Rif te ontsnappen. Bij aankomst in Venlo werkte mijn grootvader eerst anderhalf jaar in de mijnbouw. Vervolgens vertrok hij naar Den Haag waar hij verschillende banen kreeg, onder andere bij metaalfabrieken en loodgietersbedrijven. Hij dacht dat zijn verblijf tijdelijk zou zijn, maar zijn terugkeer bleef uit. Hij besloot daarna om mijn toen zestienjarige vader uit Marokko te laten overkomen, in het kader van gezinshereniging. En ik werd de eerste kleindochter van de hardwerkende Riffijnse landbouwer die geloofde dat het leven voor zijn kinderen, aan de andere kant van de Middellandse Zee, beter zou zijn.

Mijn opa heeft zijn dromen in Marokko opgegeven voor een betere toekomst. Ik ben om die reden dankbaar dat ik ben geboren en getogen in het welvarende Nederland. De kansen die ik hier heb gekregen binnen het onderwijs zijn onbetaalbaar, evenals de goede zorg. Bovendien woon ik in het prachtige Den Haag, een stad waar veel bossen, duinen en parken zijn. Die groene gebieden zorgen ervoor dat ik prettig kan leven.

Ik zal onophoudelijk onderweg zijn tussen twee continenten

Maar toch blijf ik steeds verlangen naar de Rif, om er op de grond op dunne matrasjes te eten, aan een klein rond tafeltje met een gevulde tajine van scharrelkip, gedroogde pruimen, gebakken amandelen en frietjes. De briesjes die dan zacht langs mij en de geliefde vijgenboom voorbij waaien geven mij een gevoel van ontsnapping aan de hectische wereld.  Ik ben eindelijk thuis.

Een bekende vroeg mij laatst of er óók een Nederlands stukje in mijn identiteit zit. Als ik eerlijk ben, heb ik nog geen goed antwoord op deze moeilijke vraag. Zelf denk ik dat ik nooit af zal komen van het beeld dat ik dat kleinkind ben van een arbeidsmigrant. Ook zal ik mijn identiteit altijd moeten verantwoorden in Nederland. Ik ben een trots kind van een Riffijnse plattelander.  Ik zal onophoudelijk onderweg zijn tussen twee continenten, bezig zijn met thuiskomen.

Prepare for landing klonk er door de luidsprekers aan boord van het vliegtuig. Mijn kinderen waren opgewekt en vreugdevol. Zal opa gelijk hebben en was het verblijf in Nederland misschien tóch tijdelijk? Kunnen zijn Nederlandse achterkleinkinderen ooit nog voorgoed terug keren naar huis om hun diepe oude boomwortels, die kriskras door de rood gekleurde aarde lopen, te omarmen?