Home Samenleving Aanpak van moslimdiscriminatie wordt bemoeilijkt door institutioneel wantrouwen

Aanpak van moslimdiscriminatie wordt bemoeilijkt door institutioneel wantrouwen

Binnenhof (Beeld: Ewoud Butter)

Nederlandse moslims behoren tot de bevolkingsgroepen die het vaakst discriminatie ervaren. Toch komt het beleid gericht tegen deze vorm van discriminatie maar moeizaam op gang. Een overzicht.

In 2020 bleek uit onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie dat 55 procent van de Nederlandse moslims dagelijks te maken heeft met discriminatie. Als degenen die twijfelen of ze gediscrimineerd worden vanwege hun islamitische geloof worden geloofd, stijgt dit percentage tot 69 procent.

Toen onder het toeziend oog van het publiek en een verslaggever van dagblad Het Vrije Volk in 1976 een moskee in Schiedam een moskee in brand werd gestoken, werd dit als een incident gezien. Dat gebeurde ook toen er in 1992-1993 moskeeën in negen verschillende gemeenten werden beklad met leuzen; toen na de aanslagen op 11 september 2001 moskeeën vijftig keer doelwit waren van verschillende vormen van geweld; en in de weken na de moord op Theo van Gogh, toen er 106 gevallen van islamofoob geweld werden geregistreerd, waaronder 45 gericht tegen moskeeën.

De verbale en fysieke geweldsuitingen gericht tegen moslims werden door enkele politici, voornamelijk van GroenLinks en PvdA-huize, veroordeeld, maar moslimdiscriminatie, moslimhaat (of islamofobie) werd niet als probleem benoemd, laat staan dat er beleid werd ontwikkeld.

2010: meer aandacht voor moslimdiscriminatie

Dat begon pas te veranderen rond 2010. Dit had verschillende oorzaken. De verkiezingswinst van de Partij voor de Vrijheid (PVV) en de vorming van een kabinet met PVV-gedoogsteun leidde tot zorgen over de positie van minderheden, met name moslims. Organisaties zoals het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders (SMN), het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en het Euromediterraan Centrum Migratie en Ontwikkeling (EMCEMO) vroegen aandacht voor islamofobie. De laatste organisatie richtte ook het Collectief tegen Islamofobie en Discriminatie op en vroeg wetenschapper Ineke van der Valk als eerste in Nederland onderzoek naar moslimhaat te doen. Het was het begin van een meerjarig monitorproject, met inmiddels vier gepubliceerde versies. Tot slot schreven enkele onderzoekers, waaronder ondergetekende, met regelmaat over het onderwerp op de blogs Republiek Allochtonië en Closer van antropoloog Martijn de Koning.

Twee versies van de monitor moslimdiscriminatie

In 2014 voerde het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) op verzoek van het ministerie van SZW voor het eerst een onderzoek uit naar ervaren discriminatie, inclusief moslimdiscriminatie. Vanaf 2014 begonnen antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie met aparte registratie van moslimdiscriminatie (de politie stopte hier overigens weer mee in 2019).

In 2015 was er, onder andere na aanslagen in Parijs, sprake van een forse toename van meldingen van moslimdiscriminatie. In hetzelfde jaar werden zowel Meld Islamofobie als de politieke partij Denk opgericht, die beiden het onderwerp moslimdiscriminatie met succes agendeerden.

In de daaropvolgende jaren kwam er meer aandacht aan de veiligheid van moskeeën en werden landelijk en lokaal meer onderzoeken uitgevoerd. Een van de eerste onderzoeken in opdracht van de Rijksoverheid werd in 2017 uitgevoerd en ging over triggerfactoren van moslimdiscriminatie. Directe aanleiding hiervoor was een onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme, waaruit bleek dat Nederlandse jongeren veel negatiever dachten over moslims dan over joden. Later volgden onder andere onderzoeken naar ervaren moslimdiscriminatie in de gemeenten Utrecht,Rotterdam en  Amsterdam en verschenen er enkele specifieke studies naar discriminatie van moslims op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de media.

Moslimdiscriminatie in verkiezingsprogramma’s en regeerakkoorden

In de loop der jaren kwam er aandacht voor moslimhaat of moslimdiscriminatie in verkiezingsprogramma’s van verschillende politieke partijen. In 2017 verscheen het onderwerp in de programma’s van ChristenUnie, D66, GroenLinks, PvdA, Denk en CDA. In 2021 waren het D66, GroenLinks, PvdA, Denk en BIJ1 die het onderwerp behandelden.

Het onderwerp maakte ook zijn entree in de regeerakkoorden. Het derde kabinet Rutte was het eerste kabinet dat het tegengaan van moslimhaat, samen met andere vormen van racisme en discriminatie, expliciet in het regeerakkoord opnam: ‘Voor (..) moslimhaat (..) is geen plaats in onze samenleving’, schreven de coalitiepartijen.

In een motie werd het kabinet gevraagd specifiek beleid tegen moslimdiscriminatie te ontwikkelen

Het kabinet nam vervolgens weinig concrete maatregelen. In een aangenomen motie van Gijs van Dijk en Kirsten Van den Hul (beiden PvdA) werd het kabinet gevraagd gesprekken te voeren met vertegenwoordigers uit de islamitische gemeenschap met als doel specifiek beleid tegen moslimdiscriminatie te ontwikkelen, zoals dat ook met antisemitisme het geval is. Het kabinet voerde vervolgens gesprekken met moslims en niet-moslims en concludeerde hieruit dat er geen aanleiding was voor specifiek beleid, maar dat er ingezet moest worden op een breed antidiscriminatiebeleid waarin ook aandacht is voor moslimdiscriminatie. Zo worden lokale overheden ondersteund bij de aanpak van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie.

Tijdens de vorige kabinetsperiode signaleerde Republiek Allochtonië dat de politie in 2019 in stilte gestopt was met het apart registreren van moslimdiscriminatie, ontdekte NRC dat minimaal 10 gemeenten illegaal undercover onderzoek lieten doen in moskeeën en kwam het toeslagenschandaal op de politieke agenda.

Vijf maatschappelijke organisaties publiceerden in 2020 een manifest waarin ze nadrukkelijk vroegen om meer structurele aandacht voor moslimdiscriminatie en onder andere pleitten voor registratie door de politie. Ruim 600 respondenten namen begin 2021 deel aan een peiling en formuleerden samen 225 voorstellen om moslimhaat en -discriminatie tegen te gaan.

Rutte IV

In het regeerakkoord dat het vierde kabinet Rutte in januari 2022 presenteerde, werd moslimhaat opnieuw vermeld.

In de Tweede Kamer kwam het onderwerp moslimdiscriminatie (of islamofobie of moslimhaat) in de loop der jaren ook vaker aan de orde. Daarbij valt op dat het woord ‘islamofobie’ sinds 2019 minder vaak wordt gebruikt en moslimhaat en vooral moslimdiscriminatie gangbaarder zijn geworden.

 Dat dit soort cijfers een vals beeld kunnen geven, blijkt wanneer nader naar de Kamerdocumenten wordt gekeken. Zo viel bijvoorbeeld het woord ‘moslimdiscriminatie’ in 2022 weliswaar in 93 verschillende Kamerdocumenten, maar ging het in 57 van deze gevallen om documenten waarin alleen de wens van Stephan van Baarle (Denk) werd vermeld om een apart debat te voeren over de aanpak van moslimdiscriminatie.  Een wens die nimmer in vervulling ging.

Wat gebeurde er gedurende deze kabinetsperiode (januari 2022- september 2023) wel?

Het laatste kabinet Rutte zette het beleid van Rutte III voort en liet in maart 2022 aan de Kamer weten dat de aanpak van moslimdiscriminatie een integraal onderdeel zal zijn van een samenhangend plan tegen discriminatie en racisme. Een plan waarin generiek beleid wordt gecombineerd met specifieke maatregelen per situatie tegen moslimdiscriminatie.

Dat kreeg in de praktijk onder andere vorm in een handreiking, getiteld Vergroten meldingsbereidheid bij discriminatie: een public-design aanpak. Deze handreiking was deels gebaseerd op lessen die geleerd waren uit de ‘proeftuin moslimdiscriminatie melden’. Ook werd een handreiking voor gemeenten gepubliceerd om specifieke discriminatiegronden aan te pakken, waaronder ook moslimdiscriminatie.

Specifieker gericht op moslimdiscriminatie was de opdracht die het ministerie van Sociale Zaken heeft gegeven voor een nog niet gepubliceerd onderzoek naar de discriminatie van moslima’s op de arbeidsmarkt.

Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme

Een belangrijke agenderende rol werd de afgelopen jaren meermalen vervuld door Rabin Baldewsingh, de in 2021 aangestelde Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR). In september 2022 presenteerde hij het eerste Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme waarin onder andere gepleit voor een betere registratie van moslimdiscriminatie, een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie en de evaluatie van de wet gelaatsbedekkende kleding (‘het niqaabverbod’).

Rabin Baldewsingh
(Beeld: Wikimedia Commons)

Aan de eerste twee punten wordt inmiddels invulling gegeven. De politie is zich aan het voorbereiden om de mogelijkheid tot registratie van moslimdiscriminatie opnieuw mogelijk te maken. Het ministerie van Sociale Zaken gaat dit najaar bekend maken wie een grootschalig nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie mag gaan uitvoeren. De Tweede Kamer nam met een kleine meerderheid een amendement van Stephan van Baarle aan om hiervoor 250.000 euro te reserveren. Tegen dit voorstel stemden VVD, PVV, FvD, SGP, JA21 en de eenmansfracties BBB, Van Haga en Pieter Omtzigt.

Afgelopen jaar liet de NCDR een korte literatuurstudie uitvoeren naar moslimdiscriminatie. Ook agendeerde hij in dagblad Trouw de structurele discriminatie van moslims door banken en andere financiële instellingen als gevolg van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Hij waarschuwde hierbij voor een nieuw toeslagenschandaal.

Vertrouwen

Net als dat bij voorgaande kabinetten het geval was, is het tegengaan van moslimdiscriminatie niet de primaire verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken, de coördinerend minister voor de aanpak van discriminatie, maar ligt het op het bordje van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Waarschijnlijk is dit zo omdat dit ministerie al ruim een decennium verantwoordelijk is voor het integratie- en inburgeringsbeleid en al jarenlang contacten onderhoudt met veel islamitische organisaties.

Het ministerie van SZW had sinds oktober 2021 echter haar handen vol aan eerdergenoemde NRC-publicatie, waaruit bleek dat gemeenten enkele jaren undercover onderzoek hadden laten doen naar moskeeorganisaties. Deze affaire veroorzaakte een flinke deuk in het vertrouwen van Nederlandse moskeeën in de Nederlandse overheid. Ambtenaren van het ministerie investeerden daarom de afgelopen jaren flink in het herstellen van het vertrouwen in persoonlijke gesprekken en reflectiesessies.

Ze kunnen echter bijna opnieuw beginnen, nu afgelopen week bleek dat het ministerie van SZW zelf ook heimelijk onderzoek heeft gedaan naar personen en organisaties binnen de moslimgemeenschappen, zonder dat de betrokkenen hiervan op de hoogte waren. Het ging om onderzoek naar vermeend salafisme, waarbij ook persoonsgegevens zijn verwerkt, zo meldt minister Van Gennip in een brief aan de Tweede Kamer. De voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens, Aleid Wolfsen, betitelde deze praktijken in NRC als een ‘zorgelijke ontwikkeling’ en pleit ervoor dat de overheid zelf actief gedupeerden op de hoogte moet stellen van schendingen van hun grondrechten.

‘Dit lijkt een patroon. Het patroon van achterdochtig overheidshandelen richting moslims’

Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, Rabin Baldewsingh, reageerde op LinkedIn: ‘Een kwalijke en verwerpelijke zaak, en tegelijkertijd een trieste bevestiging van wat de moslimgemeenschap al tijden voelt, vreest en ervaart. De brief van Van Gennip roept ook een belangrijke vraag op: waar speelde – of speelt – dit nog meer? Want van een incident kunnen we inmiddels niet meer spreken. Dit lijkt een patroon. Het patroon van achterdochtig overheidshandelen richting moslims. Denk ook aan de geheimzinnige lijsten op basis waarvan onschuldige Nederlanders in het buitenland zijn vastgezet.’

Dit patroon van achterdochtig (overheids)handelen richting moslims komt terug in bijna alle onderzoeken die de afgelopen jaren naar specifiek moslimdiscriminatie zijn gedaan, maar ook bijvoorbeeld uit het onderzoek naar racisme bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De beeldvorming van moslims speelt hierbij een cruciale rol. Moslims worden, bijvoorbeeld in veel media, door sommige politici of overheidsfunctionarissen, nog te vaak gestigmatiseerd, neergezet als ‘de ander’, ‘een vijfde colonne’, als een veiligheidsrisico of als een bedreiging voor westerse waarden, voor ‘onze manier van leven’ of voor de emancipatie van vrouwen en lhbtiq+. Het leidt ertoe dat moslims, bijvoorbeeld op de werkvloer, op school, in de publieke ruimte of in de zorg, vaak te maken krijgen met vormen van uitsluiting en wantrouwen, soms in geïnstitutionaliseerde vorm. Dit (institutionele) wantrouwen onderscheidt moslimdiscriminatie wezenlijk van veel andere vormen van discriminatie en maakt een specifieke aanpak en specifieke interventies noodzakelijk, waarbij de overheid en overheidsinstellingen om te beginnen kritisch moeten reflecteren op het eigen handelen.

Zie voor meer achtergrondinformatie: factsheet moslimhaat en moslimdiscriminatie.