Home Samenleving ‘Maar jullie landen hebben oorlog’

‘Maar jullie landen hebben oorlog’

Foto: StockSnap
Voor nog één woord gewisseld te hebben, maken labels jullie tot vijanden. Trekken Nederlanders uit ex-Joegoslavië zich iets aan van de grote donkere wolk die boven hun moederlanden hangt – is het moeilijk om met elkaar om te gaan?

Inmiddels kan de eenenvijftigjarige Bosnische Amna er makkelijk over vertellen, ze lacht er soms zelfs om. Zo luchtig heeft ze lang niet kunnen vertellen over de oorlog in de jaren negentig, en alle gevolgen ervan. Nadat ze naar Nederland was gevlucht was het gevaar geweken, maar de spanning bleef haar achtervolgen. Elke keer als Amna toen een Serviër of Kroaat tegenkwam, moest ze slikken. Want: ‘als je iemand van de andere nationaliteit tegenkwam’, lacht ze nu, ‘kon het nog best hete communicatie worden.’

Amna voelde al spanning bij andere ex-Joegoslaven zonder dat ze hen ooit eerder gezien had. Dit is een universeel menselijk fenomeen. Bij elke ontmoeting tussen mensen zijn talloze processen van invloed – sommigen waarbij de ontmoeters zelf invloed hebben, maar veel waarbij dat niet het geval is. Politiek en media oefenen grote invloed uit, via taal die ons onderbewuste binnendringt. Labels en categorieën die zij doordrukken laten hun stempel achter in ons denken, komen op bij elke ontmoeting. Zo gedragen we ons anders bij een ontmoeting met moslim dan met een christen, iemand met zwarte of witte huidskleur, bij een Duitser of Engelsman.

Zo gaat dat overal, maar op weinig plekken in de recente geschiedenis zijn groepen zo tegenover elkaar gezet als in het voormalig Joegoslavië. In de jaren negentig zaaiden nationalistische leiders diepe verdeeldheid onder Serviërs, Bosnische moslims en Kroaten. Ondanks een gedeeld verleden, taal en Balkan-cultuur kwam het zelfs tot oorlog, waarna veel vluchtelingen uit het land ontsnapten, onder meer naar Nederland. Ze bouwden een nieuw leven op, maar komen nog regelmatig ex-landgenoten tegen – inmiddels door leiders in het moederland vaak als vijand bestempeld. Hoe sterk is de macht van de achterliggende natie? Verzuren de strijd en propaganda alledaagse ontmoetingen, of zijn oude banden nog sterker? De Kanttekening sprak vijf mensen van ex-Joegoslavische afkomst en vroegen naar hun ervaringen. Hoe gaan zij om met de ander, terwijl hun landen elkaar naar het leven stonden, en vaak nog steed staan?

Lucija

Wanneer Lucija nadenkt over de onderlinge spanningen in Nederland, grijpt zij net als Amna terug naar de jaren negentig. Toen gaf ze als twintiger les in de Kroatische taal en zag ze veel verschillende Kroaten. Daar zag ze een groot verschil tussen de vluchtelingen uit de jaren negentig, en de gastarbeiders die al langer in Nederland zijn. Juist de vluchtelingen koesterden weinig wrok jegens de andere nationaliteiten – ze zijn immers gevlúcht uit een oorlog vol vijandbeelden – terwijl de gastarbeiders, die uit economische motieven hierheen kwamen, terugvielen op het groepsdenken dat ze uit hun eigen regio hadden meegenomen.

Tegenwoordig ontmoet Lucija echter  niet veel nieuwe ex-Joegoslaven meer. De ex-Joegoslaven die ze nog ontmoet zijn vooral mensen die op haar lijken: hoogopgeleid en kosmopolitisch, mensen die ook in hun jeugd veel contact hadden met verschillende delen van Joegoslavië. Ofwel: mensen voor wie afkomst niet zwaar telt. ‘Als ze al je afkomst opmerken, hebben ze het enkel over hoe ze laatst een keer in je thuisland waren. Dat is alleen maar leuk.’  Als ze diep in haar geheugen graaft, rakelt ze het ergste incident op: hoe op een feestje een dronken Serviër een opmerking maakte over een zwaar getroffen Kroatische stad: ‘Vukovar heeft lekker gebrand, hè’, zei hij. Maar hij werd snel berispt, nota bene door de andere Serviërs – en dat was dat.

Toch merkt ze soms bij vage kennissen hoe de groep op subtiele wijze meetelt – ze koppelen slecht gedrag wel heel snel aan de nationaliteit. ‘Ze vinden Serviërs helemaal prima, totdat ze iets verkeerd doen. Dan zeggen ze: ‘Maar ja, het is wel een Serviër hè.’’ Ook Lucija vond het spannend toen ze recent naar Servië op vakantie ging. Ze probeerde zo neutraal mogelijk te praten, zo weinig mogelijk op te vallen, niet meteen te laten merken dat ze Kroatisch is. ‘Want ja, het is toch Servië. Je weet nooit wat de reactie zal zijn.’

Het tegendeel is echter ook waar: het gedeelde ex-Joegoslavische én vluchtelingenverleden brengt mensen bijeen. Nederland is ‘de grote vreemde’ – ‘Dat schept een band die er anders niet zou zijn’, zegt Lucija. Als je allebei de ervaring deelt van een leven opnieuw opbouwen, ‘weet je sneller waarover je praat.’

Die gemene deler zorgt ervoor dat ex-Joegoslaven vaak op straat op elkaar afstapten, vooral toen Nederland nog onbekend terrein was. Zelf heeft Lucija nooit grote behoefte daartoe gevoeld. ‘Hetzelfde paspoort hebben is niet genoeg.’ Vroeger switchte ze zelfs prompt naar het Nederlands als ze iemand op straat Servo-Kroatisch hoorde praten, bang om aangesproken te worden. ‘Om eerlijk te zeggen: vooral toen ik jong en leuk opgemaakt was werd ik vaak aangesproken. Met name mannen hadden de behoefte om met mij kennis te maken.’

Emma

In tegenstelling tot Lucija is de eenentwintigjarige Emma opgegroeid in Nederland met een Servische moeder.  Ze heeft niet veel met de ex-Joegoslavische landen of met hun onderlinge gebekvecht, maar ze kreeg als kind een zweem van spanning mee. Emma weet nog dat haar moeder, als ze anderen op straat Servo-Kroatisch hoorde praten, expres overging op het Nederlands – bang dat anderen zouden merken dat zij Servische is.

Zelf heeft Emma enige voorzichtigheid geërfd. Altijd als ze iemand anders ontmoet die net als zij Servo-Kroatisch spreekt, wacht ze even met vragen waar diegene precies vandaan komt. ‘Ik vind het leuk om mijn taal met mensen te spreken, maar ik weet nooit wat de reactie zal zijn.’ Zelfs als ze de afkomst noemen, gaat Emma er niet verder op in. Deels omdat ze er weinig mee kan, maar ook omdat ze de spanning wil voorkomen. Niet uit zelfverdediging, maar voor haar gesprekspartner. ‘Ik ben meer bang dat die ander zich aangevallen voelt.’

Amna, Vildana en Erna

In een flat zitten Vildana en Amna – de een uitvoerig rokend, de ander vertelt het meest. Het zijn twee vriendinnen, allebei in de begin vijftig, en kwamen beiden in de jaren negentig naar Nederland. Officieel als Bosnische moslims – maar zo hebben ze zich eigenlijk nooit echt gevoeld.

Amna had in het begin maar mondjesmaat contact met andere ex-Joegoslaven, hoofdzakelijk via grote feesten waar Balkanartiesten optraden. ‘Zeker in het begin waren er veel van zulke feesten’, zegt Amna. In een tijd zonder sociale media of mobiele telefoons was dat dé manier om elkaar te ontmoeten, om te horen over het lot van bekenden. Maar niet iedereen durfde naar de feesten. Zoals veel anderen waagden Amna en haar vrienden zich zeker niet aan Servische feesten, want met de alcohol erbij konden zomaar nationalistische liederen uit de kast komen. ‘De wonden van het conflict tussen Bosnische moslims en Bosnische Serviërs waren nog vers’, zegt Amna,. ‘Het waren bijna etnisch zuivere feesten’, lacht ze vol ironie. ‘Maar nu allang niet meer.’

Stap voor stap raken de verschillende groepen aan elkaar gewend. De eerste stap is de Nederlandse taalcursus, waar de drie groepen elkaar tegenkwamen. Amna had gemengde gevoelens, maar was daar vooral blij mee: ze woonde toen alleen met haar broertje en snakte naar contact met mensen die je kunnen verstaan en begrijpen wat je mist. ‘Ze delen het eten en gedrag. Dan is de oorlog helemaal niet belangrijk.’ Zo kreeg Amna langzaamaan meer vertrouwen door positieve ervaringen. Maar ook, vertelt ze, ‘door slechte ervaringen met de eigen Bosniërs!’

‘Maar er zijn ook mensen die het niet kunnen opbrengen’, vervolgt ze. Vriendin Vildana knikt plechtig: ‘Dat bestaat, ja’. Amna snapt het heel goed: in het begin was ook zij zo. In Bosnië heeft ze geleden onder Kroatische gevangenschap en in Nederland had ze daar nog last van. Ze kan zich nog vrienden van haar broertje herinneren die zich aan haar voorstelden – maar zodra ze hun Kroatische naam hoorde, voelde ze zich onveilig. ‘Dat voel je zo door alles wat je hebt meegemaakt.’ De gezamenlijke band met haar broertje was dan de enige boei van veiligheid waar ze zich aan vastklampte.

Scholen, papieren en paspoorten

Toen Vildana naar Nederland vluchtte, kwam ze eerst in een asielzoekerscentrum terecht waar alle ex-Joegoslavische nationaliteiten samen zaten – en dat was eigenlijk heel gezellig. Alle asielzoekers daar probeerden de spanningen zo veel mogelijk te vermijden door alleen te praten over de toekomst, zegt ze, ‘over scholen, papieren, paspoorten.’ In de oorlog heeft Vildana ook geen nare dingen meegemaakt. Daarom kan zij kan zeggen dat ze nooit iets van de spanning voelde, vanaf het eerste moment al niet. Voor Vildana is omgaan met andere ex-Joegoslaven niet complexer dan met andere nationaliteiten. Amna denkt dat het verschil ‘m daar in zit: ‘Hoeveel heb je gezien en hoe diep ben je in de oorlog geweest?’

De vriendinnen zien ook een groot verschil tussen hoe stedelingen en dorpelingen hen benaderen. ‘Dorpelingen praten al niet graag met mensen van een ander dorp’, zegt Amna, met de implicatie: laat staan dat ze met mensen praten van een ander geloof of andere nationaliteit. Uiteindelijk weet je nooit met wie je te maken hebt, daar zijn ze het over eens. ‘Maar’, zo besluiten ze lachend, ‘we hebben er een neus voor.’

Ook Erna, dochter van Vildana, voelt niks meer van de spanningen die ooit tussen ex-Joegoslaven speelden. Met enthousiasme vertelt ze hoe het niks meer uitmaakt tussen de jongeren, hoe zij niks hebben meegekregen van die hele oorlog – ‘net een ongeboren baby!’

Het belangrijkste is, denkt Erna, dat ze geen haatvolle opvoeding heeft gehad. De invloed van ouders is beslissend weet ze, zoals ze elke dag op haar werk als tandartsassistente ziet. Haar moeder heeft haar opgevoed om vrijdenkend en zonder oordeel te zijn. Daarbij: ‘Nederland heeft ons neutraal gemaakt. Ik heb een Kroatische vriendin en wij denken aan hele andere dingen: werken, ons rijbewijs halen.’