De prijswinnende documentaire The Losing Side (2022) vertelt het verhaal over de gedwongen islam-bekeringen van christelijke en hindoeïstische meisjes en vrouwen in Pakistan. De Pakistaanse staat tolereert praktijken zoals deze gedwongen bekeringen heimelijk. Activisten verzetten zich hier echter juist tegen.
De trailer van de docu begint met een jonge hindoevrouw in een mosgroene sari, te midden van een woestijnvlakte in de Zuid-Pakistaanse provincie Sindh. Ze vertelt dat ze werd ontvoerd toen ze haar huis verliet. Ze pinkt een traan weg.
‘De documentaire is gebaseerd op echte verhalen van slachtoffers van gedwongen bekeringen’, vertelt filmregisseur en activist Jawad Sharif. ‘De meisjes worden ontvoerd en vervolgens uitgehuwelijkt aan islamitische mannen die vaak veel ouder zijn dan de slachtoffers.’
Sharif won met deze documentaire een prijs op het filmfestival van Cannes. Veel van zijn projecten gaan over mensenrechten en onrecht tegen minderheden. In 2011 maakte hij een documentaire over vrouwenrechtenactiviste Malala Yousafzai, die in 2014 de Nobelprijs voor de Vrede won. In 2018 kreeg Sharif een prijs voor zijn film Indus Blues, die laat zien hoe Pakistaanse volksmuzikanten lijden onder maatschappelijke druk en armoede
Nadat Sharif in contact kwam met een aantal slachtoffers van gedwongen bekering, besloot hij een documentaire te maken: ‘Het leed van religieuze minderheden gaat me aan het hart; veel vrienden van mij zijn christelijk of hindoe. Wanneer iemand hen onrecht aandoet, voel ik hun pijn. De vrouwen en meisjes die te zien zijn in de documentaire konden uiteindelijk weglopen van hun ontvoerders, maar ze worden nog steeds door hen lastiggevallen. Hierdoor was het voor hen heel moeilijk om hun verhaal te doen, en wilden ze alleen anoniem in beeld.’
Sharif: ‘In de film spreek ik ook met politici en activisten die een einde willen aan gedwongen bekeringen. Maar er heerst vooral ontkenning omtrent dit probleem en vaak beschuldigen mensen mij ervan westerse propaganda over Pakistan te verspreiden.’
Gedwongen bekeringen
Er zijn jaarlijks terugkerende berichten over gedwongen bekeringen in Pakistan. Slachtoffers zijn hindoe- en christenvrouwen uit de armere sociale klassen. Een groot deel is minderjarig. Soms worden de meisjes en vrouwen dagenlang vastgehouden en verkracht, als ze weigeren om van geloof te veranderen.
Afgelopen week spraken mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties zich uit tegen de gedwongen bekeringen tot islam. Ze eisen dat de Pakistaanse regering actie onderneemt. Bovendien blijkt uit een recent VN-onderzoek dat Pakistan heeft gelogen over de omvang van mensenrechtenschendingen en de ernst van gedwongen bekeringen. De Pakistaanse regering werpt tegen dat de aantijgingen over gedwongen bekeringen onderdeel zijn van een lastercampagne georganiseerd door ‘vijanden’ van het land.
‘Wanneer een Pakistaanse rechter een meisje ziet dat tot islam is bekeerd, zal hij dit eerder als een overwinning zien dan als een zaak die moet worden onderzocht’
‘De regering moet een onpartijdig en eerlijk onderzoek instellen naar alle beschuldigingen van gedwongen bekeringen.’ vindt de katholieke Peter Jacob, onderzoeker en directeur van de Pakistaanse organisatie Centre for Social Justice, die de gedwongen bekeringen en het misbruik van de omstreden blasfemiewetten in Pakistan monitort. Afgelopen jaar wilde de Pakistaanse regering het onderzoek van Jacobs en zijn organisatie stopzetten, omdat hij ‘propaganda’ zou verspreiden tegen de Pakistaanse staat.
Jacobs heeft weinig hoop dat de veroordeling van Pakistan door de Verenigde Naties gaat helpen: ‘VN-deskundigen herhalen alleen maar een reeds vastgesteld probleem en benadrukken de noodzaak om een einde te maken aan deze grove schending van de mensenrechten. Lokale en internationale mensenrechteninstanties rapporteren al tientallen jaren over deze schendingen. Wat er nu moet gebeuren is dat de hele bevolking van Pakistan rechtsbescherming en religieuze vrijheden krijgt’.
Pakistaans religieus nationalisme
Gedwongen bekeringen zijn niet een op zichzelf staand probleem, maar onderdeel van een bredere context waarin niet-moslims in Pakistan als ‘de ander’ worden gezien, vertelt hindoe-activist Kapil Dev, die ook te zien is in de documentaire The Losing Side.
‘De Pakistaanse grondwet erkent alleen het islamitische geloof. Het wij-zij-denken – waarbij de moslim als ideale burger wordt gezien en de niet-moslim als buitenstaander – zit verankerd in de grondwet en dus in de mindset van de samenleving’, legt hij uit. De staat erkent het bestaan van een hindoeïstische en christelijke identiteit simpelweg niet. Dit speelt volgens hem een cruciale rol bij het in stand houden van gedwongen bekeringen: ‘Wanneer een Pakistaanse rechter een meisje ziet dat tot islam is bekeerd, zal hij dit eerder als een overwinning zien dan als een zaak die moet worden onderzocht.’
‘Wij activisten hebben zo vaak de autoriteiten aangesproken en gevraagd waarom het bijna altijd minderjarige meisjes zijn die worden weggerukt van hun families, om zich vervolgens binnen enkele dagen bekeren. Waarom vindt deze bekering altijd voorafgaand aan een huwelijk met een veel oudere man plaats? Het is heel duidelijk dat dit geen gezonde zaak is en dat er dwang in het spel is, maar desondanks weigeren veel autoriteiten dit probleem te erkennen, laat staan strafbaar te maken.’
Vervolging religieuze minderheden
‘Dit religieuze nationalisme is inherent aan de oprichting van de Pakistaanse staat en kent een lange geschiedenis’, vertelt de Pakistaanse journalist en beleidsanalist Raza Rumi. In 2014 pleegde een aan de Taliban gelieerde terreurgroep een mislukte aanslag op hem. Daarop verhuisdehij naar de Verenigde Staten.
‘De Pakistaanse staat is gecreëerd op basis van één religieuze identiteit: het land ziet zichzelf als een land voor moslims, niet voor niet-moslims. Vanaf het ontstaan van het land in 1947 begon de vervolging van religieuze minderheden.
Dus op het moment dat de Pakistaanse staat was opgericht, dat was tijdens de partitie tussen India en Pakistan in 1947, begon gelijk de vervolging van de hindoes. Immers, het land Pakistan werd opgericht als tegenhanger van het overwegend hindoeïstische India. Van christenen was er destijds nog geen systematische vervolging.’ legt Rumi uit.
‘We willen bewustzijn creëren over de onderdrukking van christenen en hindoes en hun verhalen van naar de mainstream media brengen’
Het resultaat van deze partitie was een exodus van Pakistaanse hindoes richting India. De hindoes uit de lagere sociale klassen konden het niet veroorloven om te migreren, en bleven daarom achter in Pakistan waar ze jarenlang institutioneel werden gediscrimineerd en slachtoffer werden van bedreigingen, vertelt Rumi.Het resultaat was een exodus van Pakistaanse hindoes richting India. Hindoes uit de lagere sociale klassen konden het zich niet veroorloven om te emigreren en bleven achter in Pakistan. Daar waren ze volgens Rumi jarenlang slachtoffer van institutionele discriminatie en bedreigingen. De vervolgingen verergerden tijdens de militaire en fundamentalistische dictatuur van Muhammad Zia-ul-Haq, die duurde van 1977 tot 1988. ‘Het regime voerde draconische wetten en regels in om van Pakistan een islamitische staat te maken. Nieuwe Pakistaanse schoolboeken schilderden hindoes af als vijanden van de islamitische samenleving. Scholen gebruiken deze geschiedenisboeken nog steeds.’
De door de Verenigde Staten gefinancierde dictatuur van Zia-ul-Haq koos steeds vaker ook christenen als doelwit van vervolgingen. Het regime gebruikte bestaande blasfemiewetten, die tot dan toe alleen op papier bestonden, om geweld tegen de christelijke bevolking te rechtvaardigen. ‘In de meeste gevallen was er geen sprake van belediging van het geloof, maar misbruikte de staat blasfemiewetgeving om te laten zien dat moslims de baas zijn over de religieuze minderheden’, legt Rumi uit.
Druk op de Pakistaanse autoriteiten
De blasfemiewetten zorgen nog steeds voor ellende. Zo is in 2009 en in 2013 geweld uitgebroken tegen de christelijke gemeenschap, nadat christenen van godslastering waren beschuldigd.
‘Regeringen na die van Zia-ul-Haq waren gematigder en wilden het opnemen voor religieuze minderheden’, vertelt Rumi. ‘Gedwongen bekeringen zijn echter nooit strafbaar gemaakt. Hierdoor laat de Pakistaanse staat dit indirect toe. Ook geweld tegen minderheden blijft onbestraft. Vervolging van religieuze minderheden is daardoor eerder norm, dan uitzondering. Sterker nog: Imran Khan (premier van 2018 tot 2022, red.) zei ooit dat hij de gedwongen bekeringen afkeurt, maar intussen werkte hij juist samen met een radicale geestelijke die verantwoordelijk is voor de ontvoeringen en gedwongen bekeringen van minderjarige hindoemeisjes. In 2015 maakte Khan deze geestelijke lid van zijn politieke partij Tehreek-i-Insaf. Ook de blasfemiewetten en de Pakistaanse geschiedenisboeken, waarin hindoes als een vijand worden beschreven, worden nog steeds gebruikt.’
Filmmaker Sharif heeft een duidelijk doel met zijn documentaire: ‘We willen bewustzijn creëren over de onderdrukking van christenen en hindoes en hun verhalen van naar de mainstream media brengen. Dat is mijn sociale verantwoordelijkheid als filmmaker. Hoe meer internationale druk op Pakistan, hoe groter de kans dat beleidsmakers wetten maken die deze repressie bestraffen.’
Maar activist Dev betwijfelt of alleen internationale druk voldoende is om het leven van religieuze minderheden veiliger te maken. ‘De mindset van de Pakistaanse samenleving moet veranderen. Mensen erkennen niet-moslims nog steeds niet als volwaardige Pakistaanse burgers. Ze zien mij, als hindoe, nog altijd voor een Indiër aan, ook al woon ik in Pakistan. En ik moet continu mijn loyaliteit aan de islamitische meerderheid bewijzen. Dat is het lot van religieuze minderheden in Pakistan. En dat gaat pas veranderen als Pakistan verandert van een theocratische staat in een seculiere staat die iedere burger respecteert, ongeacht het geloof.’