Home Wereld Veteraan Nico Storre: ‘Wij zijn voorgelogen’

Veteraan Nico Storre: ‘Wij zijn voorgelogen’

Nico Storre poseert met een jongetje na een potje voetbal in Nederlands-Indië

Nico Storre (98) werd in 1947 opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen in het toenmalige Nederlands-Indië. ‘Voor de Indonesiërs waren wij de bezetters, terwijl wij onszelf zagen als ordehandhaving.’

‘Ik was nog maar net twintig jaar en had geen idee wat me te wachten stond’, zo begint Nico Storre zijn verhaal. ‘De oorlog in Europa was voorbij, maar in Indonesië was het nog lang niet rustig. Toen ze me vertelden dat ik naar Indonesië moest, voelde ik een mix van angst en nieuwsgierigheid. We waren ons niet volledig bewust van de omvang van het conflict daar.’

Nico Storre. Beeld: Lonneke de Hoog

De aankomst in Batavia, nu Jakarta, staat nog helder op zijn netvlies. ‘Het was een vreemde gewaarwording, dat warme, vochtige klimaat, de geuren, de geluiden. We werden in tenten gestationeerd, midden in een gebied dat nog lang niet veilig was. Vanaf het begin was duidelijk dat dit geen gewone militaire oefening zou zijn. Dit was oorlog, met alle gevaren die daarbij horen.’

‘We waren niet geliefd, dat is zeker’

Storre herinnert zich de spanningen met de lokale bevolking. ‘We waren niet geliefd, dat is zeker. Voor de Indonesiërs waren wij de bezetters, terwijl wij onszelf zagen als ‘ordehandhaving’. De meeste mensen wilden simpelweg onafhankelijkheid, en wij stonden tussen hen en hun vrijheid in. Dat zorgde voor een vijandige sfeer. Het hielp ook niet dat sommige soldaten zich misdroegen. Achteraf heb ik verhalen gehoord over deze misdragingen en hoe die jongens zomaar burgers doodden. Ik heb zelf nooit zoiets gezien in ons bataljon. En gelukkig maar, ik vind het vreselijk.’

Moeder, ik ga dood

Storre vertelt verder over een missie die hem nog steeds achtervolgt. ‘Er was een dag waarop we werden opgeroepen om naar een theefabriek te gaan die in brand stond. Deze was waarschijnlijk door verzetsstrijders aangestoken. We reden erheen, maar halverwege werden we beschoten. Het was een hinderlaag, en de paniek was meteen voelbaar. Onze chauffeur werd geraakt, en ik zie het nog voor me: zijn darm hing eruit. Hij riep om zijn moeder. Op dat moment schakel je over naar een soort overlevingsmodus. Je denkt niet na, je handelt gewoon. We moesten terugschieten en proberen te overleven.’

Gebeurtenissen als deze hebben een diepe impact op Storre achtergelaten. ‘Sommige dingen vergeet je nooit. Heel af en toe lig ik nog wel eens wakker, dan komen die herinneringen terug. Het geschreeuw van die jongen om zijn moeder hoor ik zelfs nu nog soms, wanneer ik in bed lig. ‘Moeder, moeder, ik ga dood’, riep hij. Ik probeer er niet te veel aan toe te geven, want anders zou ik mezelf verliezen in het verleden. Ik praat er ook niet vaak over, maar wanneer ik dat wel doe, komen de details weer boven, alsof het gisteren was. Ik merk ook dat wanneer ik het gesprek probeer aan te gaan, velen niet eens weten waar ik het over heb. Vooral de jongere zusters, die mij thuis helpen, hebben geen idee van wat er in Indonesië is gebeurd. Terwijl het toch iets is wat niet vergeten mag worden.’

Het fotoboek van Nico Storre over zijn diensttijd in Nederlands-Indië

Ondanks de angstaanjagende momenten was er af en toe ruimte voor ontspanning, al bleef de spanning altijd voelbaar. ‘We voetbalden soms met de lokale bevolking, van jong tot oud. Er waren ook momenten waarop we liedjes zongen of grappen vertelden, om de stress van ons af te schudden.’ Wat Storre ook op de been hield, was zijn meisje, Nel. Ze schreven elkaar brieven over dat ze elkaar misten en wat beiden meemaakten, Storre in Indonesië en Nel in het Nederlandse dorpje Berkel en Rodenrijs.

Uitgemaakt voor moordenaar

Toen hij in maart 1950 terugkeerde naar Nederland, voelde het onwennig voor Storre. ‘Aan de ene kant was ik blij om thuis te zijn en om mijn familie weer te zien. Maar het was moeilijk om weer in het gewone leven te passen. Het leven hier was doorgegaan, terwijl wij in een totaal andere wereld hadden geleefd. Ik voelde me vervreemd van alles en iedereen. Ik dacht dat wij als helden zouden worden onthaald, maar niets was minder waar. Ik werd uitgemaakt voor moordenaar. De discussies die ik heb gevoerd, doen me nog steeds pijn. Wij zijn voorgelogen door de regering.’

Op de vraag of hij iets anders zou hebben gedaan, blijft Storre even stil. ‘Dat is moeilijk te zeggen. Natuurlijk zijn er dingen die ik liever anders had gezien, maar ik heb nooit iets gedaan waar ik nu achteraf spijt van heb. Ik ben dankbaar dat ik het heb overleefd. Ik kijk terug op een heel leerzame tijd voor de jonge knul die ik was. Ik heb vrienden gemaakt voor het leven. Ook al zijn er niet veel meer over. Ik ben de op één na laatste veteraan van ons bataljon. De rest is allemaal al overleden.’

‘Ik dacht dat wij als helden zouden worden onthaald’

Herinneringen

Storre heeft geen familie meer en heeft twee vrouwen overleefd. Deze maand heeft hij 98 kaarsjes uitgeblazen. Ondanks zijn leeftijd probeert hij zelfstandig te blijven, met de steun van thuishulp. Zijn dagen zijn eenvoudig, gevuld met televisie en kranten, maar de herinneringen aan zijn tijd in Indonesië blijven hem bij. Hij vermijdt nieuws over hedendaagse conflicten, omdat het hem terugbrengt naar herinneringen die hij liever achter zich zou laten. In plaats daarvan vindt hij vreugde in het kijken naar sport en natuurfilms, een manier om de dagen door te komen en bepaalde herinneringen op afstand te houden.

‘Ik kijk terug op een tijd die ik niet had willen missen. Het heeft mij gevormd tot wie ik vandaag de dag ben. Ik heb niet alleen vervelende dingen meegemaakt. Ik heb ook hele mooie momenten gehad. De pracht van de natuur, de bijzondere mensen en hun levensstijl, en de vrienden die ik er heb gemaakt. Soms vind ik het jammer dat ik nooit meer terug ben gegaan naar Indonesië. Maar nadat mijn eerste vrouw ernstig ziek werd, heb ik nooit meer de kans gehad om terug te gaan. Alles zal toch wel veranderd zijn. We zijn nu 74 jaar verder. Voor sommigen is dat een heel mensenleven.’