Home Wereld Zeven jaar na de couppoging in Turkije: tegengeluiden blijven hardnekkig

Zeven jaar na de couppoging in Turkije: tegengeluiden blijven hardnekkig

Pro-Erdogandemonstratie na de mislukte couppoging van 15 juli 2016 (beeld: Wikimedia Commons)

Zeven jaar na de mislukte coup in Turkije is het laatste woord nog niet gezegd. De Turkse regering wijst nog steeds naar de Gülenbeweging als dader. Die beweging spreekt echter juist van een ‘complot binnen een complot’, waar zij uiteindelijk categorisch de pineut van werden met een nietsontziende vervolging door de Turkse staat. De Kanttekening maakt exact zeven jaar na die dramatische gebeurtenis de balans op.

Bijna alle Turkse mediakanalen staan vandaag in het teken van het gedenken van de 251 doden en 2200 gewonden die vielen tijdens de coupnacht. Zo bericht de staatsgezinde Daily Sabah het verhaal van de gazi (de islamitische benaming voor een veteraan) Uzeyir Civan, die een arm mist.

De Turkse man heeft die verloren nadat hij als ‘patriot’ gehoor gaf aan de oproep van de Turkse president Recep Tayyip Erdogan om ‘de democratie te redden’ en de straten op te gaan tegen de putschisten. ‘Ik verloor mijn arm, maar ik ben blij dat we nog steeds ons prachtland hebben. Ik ben altijd bereid om mijn leven te offeren voor mijn vaderland’, vertelt hij.

Civans verhaal is een van de talloze verhalen die vandaag in ceremonies, op staats-tv en in de kranten is te horen en te lezen. Over de ‘andere’ slachtoffers van de couppoging, de rechters, publieke aanklagers, leraren, ambtenaren, journalisten en nog veel meer die na de couppoging werden gezuiverd en vervolgd vanwege associaties met de Gülenbeweging, is in Turkije weinig tot geen aandacht.

Dat is niet zonder reden. Publicaties die indruisen tegen het officiële narratief over de coupnacht zijn niet zonder risico: het kan een rechtszaak opleveren voor ‘terreurproganda’.

Buiten Turkije is de situatie anders. Zo oordeelde het Europees Hof voor de Mensenrechten (ECHR) eerder deze week dat het opsluiten van 144 rechters en openbare aanklagers na de couppoging een schending is van de Europese Conventie – het gaat hier volgens het Hof dus om mensenrechtenschendingen. Turkije moet voor elk slachtoffer 5000 euro aan schadeloosstelling betalen, omdat zij zonder bewijs werden opgepakt en in de gevangenis gegooid. Hiermee staat het aantal rechters en aanklagers wiens rechten, volgens het Europees Hof, zijn geschonden na de coup op 1074.

Het nieuw rapport van de Italiaanse Federatie voor Mensenrechten, Prosecuting Terrorism Offences in Post-Coup Turkey, onderzoekt 118 rechterlijke uitspraken tegen vermeende Gülenisten. Daaruit blijkt dat de Turkse rechtspraak op weinig steekhoudende argumentatie is gebaseerd.

‘Een bijzonder punt van zorg is dat aanklagers geen samenhangend en overtuigend bewijs presenteren dat verdachten in verband brengt met de vermeende misdrijven. Dit roept vragen op over de billijkheid van verdenkingen, aangezien het gepresenteerde bewijs vaak niet voldoet aan de drempel die nodig is om een solide basis te leggen voor de aanklacht,’ meldt het rapport. Het hebben van een bankrekening bij de bank Asya (een bank die na de coup in verband werd gebracht met het ‘financieren van terrorisme’ en die daarom op 22 juli 2016 werd gesloten), was al voldoende reden om aangeklaagd te worden.

Ondertussen doen wilde theorieën over de exacte gebeurtenissen in aanloop naar de coup nog steeds de ronde. Zo zegt de oud-generaal Zekai Aksakalli in een interview dat de couppoging veel eerder dan 15 juli ‘voorkomen had kunnen worden’, maar dat ‘sommigen’ dit om ‘onverklaarbare redenen’ niet wilden. Hij doelt daarmee zonder diens naam te noemen op Hulusi Akar, de toenmalige chef-generaal van de Turkse strijdkrachten. Akar was tot de laatste verkiezingen in Turkije de minister van Defensie.

‘We hebben vaak aangekaart dat er Gülenistische onderofficieren waren, maar slechts twee hebben we voor 15 juli kunnen verwijderen van hun post. Semih Terzi bleef over’, aldus Aksakalli. Hij beweert verder in het interview dat hij tegen de op 15 juli gedode putschist Semih Terzi al vijf tot zes maanden voor de coup had gezegd ‘dat hij zijn verzoekschrift tot overplaatsing moest schrijven en moest opdonderen uit zijn eenheid’.

Een andere spraakmakende getuigenis, van een putschist nu, komt uit de rechtbank. Brigadier-generaal Gökhan Şahin Sönmezateş gaf eerder deze week toe dat hij meedeed aan ‘de revolutie’, maar dat deze niet door Gülenisten was georganiseerd. ‘De Turkse geheime dienst weet dat er vele hoge niet-Gülenistische generaals betrokken waren bij de coup. Maar ik geef hun naam niet, aangezien ik geen persmissie heb.’ Toen de rechter vroeg naar wiens directieven zij opereerden, zei Sönmezates dat het ging om ‘mannen die onder Hulusi Akar stonden’.