Home Columns ‘Uniform moet neutraal zijn’ – maar hoe zit het met de mens...

‘Uniform moet neutraal zijn’ – maar hoe zit het met de mens die het draagt?

‘Zolang ik minister van Justitie ben, zijn uniformen van de politie neutraal. Daar hoort geen hoofddoek of wat voor een toevoeging dan ook bij. Daarom heet het uniform.’

De woorden van mevrouw Dilan Yesilgöz – ‘Zolang ik minister ben’ – geven hoop. In het beste geval gaat een minister de volle vier jaar van een regeringsperiode mee. Heel weinigen mogen nog een tweede rondje meedraaien. En dan zijn er andere excellenties die al ruim voor het einde van de rit sneuvelen…

Hoe dan ook, meer dan twee regeringsperiodes zijn nauwelijks weggelegd voor deze dienaren van onze democratie.

Hoe vergankelijk de carrière van een minister kan zijn, werd mij onlangs nog eens door de chauffeur van zo’n excellentie verteld. ‘Een aantal jaren sleep je met deze mooie limousine de minister van hot naar her, overdag maar ook bij nacht en ontij. Maar er komt altijd een laatste rit. Nog eenmaal houd ik de deur open voor meneer of mevrouw. Ik haal de tas uit de kofferbak, reik deze aan. Terwijl de nu wel voormalig excellentie door het tuinhekje naar de voordeur loopt, zwaai ik nog een laatste keer en geef gas. Ik rij de straat uit in deze glimmende wagen. Meneer of mevrouw moet het vanaf nu weer alleen gaan redden. Desnoods met de fiets, de bus of de tram. Het ministerschap is vergankelijk.’

Er gaat ook een moment komen dat deze bewindvoerder op justitie en veiligheid afscheid moet gaan nemen. Volgens haar woorden zal er dán pas de ruimte komen voor een keppeltje, hoofddoek, tulband of andere uitingen van geloof of levensbeschouwing.

Nu wij weten dat deze minister, door haar woorden, haar lot als bewindspersoon hieraan heeft verbonden, gloort er hoop. De chauffeur zal ook met haar ooit een laatste rit hebben.

Nu wij weten dat Yesilgöz haar lot als minister hieraan heeft verbonden, gloort er hoop

Waarom zij zo pertinent is in haar weigering, is duidelijk. ‘Uniformen moeten neutraal zijn. Daarom heet het uniform.’

Luisterend naar de speech van minister Yesilgöz bekruipt mij het vage gevoel dat de betekenis van haar eigen woorden toch niet helemaal doordringen tot mevrouw zelf. ‘Uniformen moeten neutraal zijn.’ Uniformen, ja? Maar hoe zit het met de mens die dit uniform draagt?

De recente NPO-documentaire ‘De Blauwe Familie’, over heftig racisme en interne discriminatie binnen de politie, galmt nog steeds na. Ook wordt van hoog tot laag bij de politie gezocht naar een modus hoe om te gaan met etnisch profileren binnen en buiten het korps. Taalgebruik in de richting van burgers met een immigratieachtergrond laat weinig heel van de illusie van onbevooroordeeldheid van dienders tegenover de burger. Dit alles, natuurlijk, de goeden niet te na gesproken.

Maar met dit alles spreekt de minister toch maar over de neutraliteit van het uniform. Wat de dragers zelf van dat politiepak betreft, daar heeft ze het vooralsnog niet over. Terwijl die, nog meer dan de uniformen zelf, onder haar verantwoordelijkheid vallen.

Goed, zolang deze minister nog aan de regeringstafel zit, blijft het volgens haar dus bij het oude.

Maar ook na haar laatste rit in die dienstauto wordt het tijd om de boel dus om te draaien. Eerst de neutraliteit van het menselijk deel van de politie. En daarna maar eens kijken of er nog reden is om zo boven op de neutraliteit van de dienstkleding te gaan zitten.

Ik ben er heilig, ook vanwege mijn religie, van overtuigd dat ambtenaren die de vrijheid hebben om een religieus symbool te mogen dragen toleranter zijn dan een minister die met krampachtige neutraliteitbeginselen diezelfde neutraliteit met de voeten vertrapt.