Home Interview Sinan Cankaya: ‘Een identiteit is een proces, geen onveranderlijk ding’

Sinan Cankaya: ‘Een identiteit is een proces, geen onveranderlijk ding’

Sinan Cankaya (Beeld: Marijn Smulders)

Sinan Cankaya (1982) studeerde culturele antropologie en werkt als universitair docent aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Geen voor de hand liggende loopbaan voor iemand die opgroeide in de Nijmeegse volkswijk Hatert in een arbeidersgezin. Toch lukte het Cankaya om dit te bereiken. Onlangs verscheen zijn non-fictiedebuut Mijn ontelbare identiteiten. Uit de tekst blijkt ondubbelzinnig dat je jezelf geen etiket moet laten opplakken. ‘Blijf terugduwen!’

Op de middelbare school zaten er nog niet veel leerlingen met een niet-witte achtergrond op het VWO. Bovendien hadden zijn klasgenoten vaak een andere sociaaleconomische achtergrond dan hij. Dat was tot daar aan toe, maar zijn geschiedenisdocent was Nico Konst. Hij was ooit voorzitter van de Centrumpartij, de beruchte extreemrechtse partij van Hans Janmaat.

Het boek van Cankaya begint met het verzoek van zijn oude middelbare school of hij ter ere van het veertigjarig bestaan een van de sprekers wil zijn. Voor die gelegenheid dook hij nog even in de geschiedenis van de Centrumpartij, eind 1979 opgericht door Henry Brookman. Volgens Brookman zou de intrede van ‘buitenlanders’ de sociale cohesie van Nederland bedreigen en leiden tot ‘desintegratie’. De latere voorman van de Centrumpartij, de inmiddels overleden Hans Janmaat, en Nico Konst voerden een machtsstrijd omdat Konst Janmaat niet radicaal genoeg vond.

‘Janmaat en Konst beschuldigden elkaar over en weer van extremisme en fascistische contacten,’ valt te lezen in Mijn ontelbare identiteiten. ‘De retoriek van de hedendaagse partijen echoot die van de Centrumpartij, die het in de jaren tachtig al had over ‘overspoelen’, een ‘invasie’ en ‘islamisering’. Op een vergadering in 1984 zei partijvoorzitter Hans Janmaat bijvoorbeeld: ‘Tien jonge Nederlandse echtparen in Amsterdam zorgen in achttien jaar voor twintig Nederlanders met stemrecht. Tien buitenlandse echtparen zorgen in achttien jaar voor 80 kinderen met stemrecht. Over achttien jaar regeert de islam in Amsterdam.’’

De partij ging aan intern geruzie ten onder, maar er moest ook voor Konst brood op de plank komen. Als docent geschiedenis maakt hij, zo blijkt uit het boek, seksistische grapjes over onder andere vrouwen, homoseksuelen, werklozen en over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Toen Cankaya een keer al zijn moed bij elkaar schraapte en tegen de conrector zei dat Konst een racist was en het voor veel leerlingen in de klas verpestte, werd dit glashard ontkend. ‘Konst mocht geen discriminerende uitspraken doen. De school had dat lang geleden al met hem afgesproken. Case closed,’ zei de conrector tegen de jonge Sinan.

Er was één leerlinge die het wangedrag van Konst aankaartte via de media. Het gevolg was minder leerlingen, waardoor er docenten ontslagen moesten worden. Wie kreeg daar de schuld van? De klokkenluider, niet Konst.

Toen Cankaya een keer te laat kwam, kreeg hij van Konst het volgende te horen: ‘Jongen, het zal nooit, nooit, nooit, maar dan ook nooit iets met jou worden. Doe gewoon geen moeite. Het. Heeft. Geen. Zin.’ Dat liep dus heel anders. Toen Cankaya tijdens het veertigjarig bestaan van de school over dit voorval begon, riep Konst dat hij zich hier niets van kon herinneren.

Overigens wist Cankaya tot de dag waarop die pijnlijke opmerking werd gemaakt niets van de politieke achtergronden van Konst. Voor Cankaya was Konst een markante figuur die opvallende uitspraken deed. Na de les kwam er een leerling naar hem toe die het wel wist en dit in verband bracht met zijn functioneren als docent. ‘Met de tijd kregen de opmerkingen een volstrekt ander gezicht. Tijdens het schrijven van dit boek vielen de puzzelstukjes op de juiste plaats.’

Cankaya benadrukt tegen de Kanttekening dat zijn ervaring met Konst niet op zichzelf staat. ‘Het is lastig om een docent te ontslaan om zijn of haar politieke mening. Dat woog ook mee. Na het verschijnen van mijn boek ben ik door verschillende oud-leerlingen benaderd die vergelijkbare ervaringen hadden. Ook door de vrouw die destijds als leerlinge de media had benaderd.’ In Mijn ontelbare identiteiten is een e-mail opgenomen van een docente die deed alsof Cankaya het jubileum gebruikte om zijn frustraties tentoon te spreiden. Ongehoord, volgens haar.

Cankaya omschrijft Konst in zijn boek als een goed aangepaste racist met een grijze stropdas, vermomd als een grijze ambtenaar, een gewone hardwerkende Nederlander.

Ontelbare identiteiten

Mijn ontelbare identiteiten gaat niet alleen over de identiteiten van de auteur. Het gaat vooral over welke factoren, al dan niet ongemerkt, om de hoek komen kijken bij het ontstaan en vooral bij het ontwikkelen van deze identiteiten.

‘Een identiteit is een proces, geen onveranderlijk ding,’ stelt Cankaya vast. ‘Een dubbele culturele achtergrond hoeft het vinden van je identiteit niet gecompliceerder te maken. Het identiteitsproces heeft ook te maken met andere factoren – zoals machtsverhoudingen, gender, leeftijd, klasse, opleidingsniveau en geografie, zoals stad en provincie.’

‘Alles begint een beetje open te breken. De pluriformiteit van etnisch-culturele minderheden wordt zichtbaarder omdat er voorbeelden aanwezig zijn’

Wat ook in het boek naar voren komt, is dat anderen je vaak een identiteit toebedelen zonder te controleren of die aanname wel klopt. Dingen als dat je ‘bij het voetbal wel voor Turkije zal zijn’ – of voor welk land van herkomst dan ook.

‘Al deze factoren maken het vinden van je identiteit lastiger,’ bevestigt Cankaya. ‘Alles begint een beetje open te breken. De pluriformiteit van etnisch-culturele minderheden wordt zichtbaarder omdat er voorbeelden aanwezig zijn. Toch worden ze nog steeds vergeleken met de heteroseksuele man uit de middenklasse. We zijn voortdurend bezig om elkaar te etiketteren. Het is beter om de dingen breder te zien.’

Als je goed tussen de regels door leest, dan staat er dat je niet moet toestaan om je een etiket te laten opplakken door anderen. ‘Helemaal voorkomen kunnen we het niet. Blijf reflecteren en nadenken. Blijf jezelf! Blijf terugduwen!’

‘Ik wil verandering. Een nieuw fundament, een harde ondergrond om op te staan’ schrijft Cankaya in Mijn ontelbare identiteiten, een soort universeel humanisme doorspekt met existentialisme, waarin iedere persoon als een uniek wezen verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. Een combinatie van menselijke waardigheid, gelijkheid en niet-onderhandelbare principes die voor iedereen gelden. En dat we erkennen hoe de geschiedenis zich nog steeds herhaalt. ‘Neem verantwoordelijkheid voor jezelf en de ander.’

Politie

Cankaya is in 2011 gepromoveerd op een onderzoek naar diversiteit binnen de politieorganisatie, getiteld Buiten veiliger dan binnen. Hij deed ook onderzoek naar etnisch profileren: De controle van marsmannetjes en ander schorriemorrie. Hiervoor mocht hij met de politie meelopen. Van zijn belevenissen bij de politie wordt verslag gedaan, soms positief, soms negatief. Toen hij zich in het begin aan politiemensen voorstelde, kreeg hij verdacht vaak de vraag of hij wel gescreend was.

Eén keer liet een agente hem per ongeluk achter bij wat jongeren die net tot de orde waren geroepen. Ze dacht namelijk dat hij ‘bij hen hoorde’. Later maakte ze haar excuses, maar dit soort dingen verklaren de keuze voor de titel van het proefschrift: Buiten veiliger dan binnen. Het geeft aan dat Cankaya zich buiten veiliger voelde dan ‘intern’.

Aan de andere kant waren er ook mensen die voor hem in de bres sprongen. Zo was er een keer een dame die Cankaya zag en tegen de agenten zei dat zij naar binnen mochten, maar ‘hij niet’! Hierop antwoordde één van de agenten dat de vrouw mocht kiezen: Of de twee agenten gingen met Cankaya naar binnen, of niemand ging naar binnen. Cankaya mocht mee naar binnen.

Geen blauwdruk voor ‘je identiteit’

Mijn ontelbare identiteiten is geen blauwdruk om je identiteit te vinden, maar Cankaya wil een denkproces op gang brengen, vertelt hij. ‘Ik wilde dat het boek veel thema’s zou bevatten en vragen zou oproepen. Soms ontvang ik mails van lezers die me vragen wat ik nu met het boek wil en dat het fijn was als ik antwoorden had gegeven. Maar die moeten lezers juist zélf geven! Het is niet de bedoeling dat ik alles voor hen inkleur. Wat mensen precies denken, kan ik evident niet bepalen. Ik hoop natuurlijk wél dat zoveel mogelijk mensen niet racistisch worden!’