Home Columns De zieke Nederlandse koopmansgeest

De zieke Nederlandse koopmansgeest

Nederland is trots op zijn koopmansgeest. Door handig commercieel te manoeuvreren, worden grote omzetten bereikt met de groots mogelijk winstmarges. Maar is onze trots terecht?

In de zeventiende en achttiende eeuw kreeg ons land door deze koopmansgeest de Gouden Eeuw voor haar kiezen. En dan gebruik ik nadrukkelijk die term ‘voor haar kiezen’. Want was die Gouden Eeuw ook echt iets wat glinsterde?

Op school werd ons voorgehouden dat de zeventiende eeuw de meest zegenrijke periode in de vaderlandse geschiedenis is geweest, toen we de zeven zeeën bevoeren, in Zuid-Afrika, Suriname, Indonesië en op andere plekken koloniën stichtten en Rembrandt en Vermeer hun beroemde schilderijen maakten.

Het heeft even geduurd, maar nu weten wij dat de zeventiende eeuw ook een eeuw van uitbuiting, roof en onderdrukking was. Een Gouden Eeuw van moreel faillissement, waar de laatste paar jaar de excuses-paden voor worden platgetrapt.

Twee eeuwen later kwam in Twente de textielindustrie op. Een ware industriële revolutie en een koopmansgeest die zich als een katoenen deken uitspreidde over dit stukje oostelijk Nederland. Maar onderhand zijn we vergeten dat het arme boerengezinnen waren die in de koude maanden deze industrie draaiende hielden.

Met de huisnijverheid op het spinnenwiel en het weefgetouw, ten behoeve van de rijkere textielbaronnen, probeerden zij de barre winters door te komen. Een beetje maar, omdat de vergoeding voor het geleverde werk erg karig was. En dat bleef zo tot de bekende priester Alfons Ariërs opstond voor de rechten van de boeren en de arbeiders. Door deze man begon een stukje sociale rechtvaardigheid voor diegenen die werkelijk de armen uit de mouwen staken, opdat de rijke bazen hun koopmansgeest aan de buitenwereld konden tonen.

Nationale grenzen blijken nu opnieuw die Hollandse koopmansgeest niet tegen te houden. Onze arbeiders worden te duur en worden daarom de laan uitgestuurd. De ene na de andere fabriek sluit hier haar deuren. De handelaar herontdekt de mogelijkheid tot het uitknijpen van mensenkracht en kinderarbeid in het verre buitenland. Enorme winsten stapelen zich hier op, terwijl daarginds de geschiedenis van de plantages en de Twentse boerderijtjes zich herhaalt. Alleen zijn het daar nu de confectieateliers en de industriële complexen, waar termen als ‘cao’ of ‘uitbuiting’ de woordenboeken uit worden gebonjourd.

En hier thuis, met een enorme bel gas recht onder onze voeten waar we massaal de spruitjes en de aardappelen op kookten, togen onze koopmannen de buitenlandse markt op. Miljarden zijn ermee verdiend.

Handel is handel. De koopmansgeest is niet te dempen

Cabaretier Wim Kan vertelde ooit het prachtige verhaal dat deze energie voor een dubbeltje per kubieke meter aan de Italianen werd geleverd. Deze verkochten het weer voor een kwartje aan het Algerije. En zo kwam het Algerijnse gas, door tussenkomst van Nederlandse kooplui, opnieuw terug in ons land – om het gas aan onszelf te leveren voor vijfendertig cent. ‘Gek, toch?’

Hoe gek het inderdaad is, blijkt nu opnieuw. Het gas uit Rusland wordt nu onderdeel van de strijd. Óf wij weigeren het nog af te nemen, óf – wat nog meer voor de hand ligt – Rusland draait zelf de kraan dicht. Koopmansgeest met koekjes van eigen deeg: contracten dwingen ons eigen gas te leveren aan het grote buitenland. Maar handel is handel. De koopmansgeest is niet de dempen.

En die gescheurde boerderijen op Groningse platteland? Ach, die stutten we wel – houtenpalen genoeg in ons land.