Home Kunst & Cultuur Moslims die Joden hielpen in WOII: munitie tegen hedendaagse beeldvorming

Moslims die Joden hielpen in WOII: munitie tegen hedendaagse beeldvorming

De islamitisch Turkse Selahattin Ülkümen (rechts) en de Joodse Mathilda Toriel (links), wiens echtgenoot door Ülkümen is gered tijdens WOII (Beeld: Faith Matters)

Moslims die Joden hielpen tijdens de Tweede Wereldoorlog? Ze waren er zeker, zo laat de tentoonstelling Het Andere Verhaal zien. Relevante verhalen van broederschap in tijden van negatieve beeldvorming over en weer, vindt het Joods-islamitische team achter de voorstelling. ‘De beeldvorming, dát is de vijand.

Het tegengaan van negatieve beeldvorming over Joden is even belangrijk als het bestrijden van antisemitisme zelf, aldus rabbijn en Kanttekening-columnist Lody van de Kamp. Hetzelfde geldt volgens hem ook voor andere groepen waar negatieve beeldvorming over bestaat, zoals moslims. ‘Als je de rotte appel op de verkeerde plek tegenkomt, dan zegt dat niet iets over de hele groep.’

Jarenlang houdt de rabbijn zich bezig met de aanpak van negatieve beeldvorming over Joden en moslims. Dat doet hij onder meer via interreligieuze dialoog. ‘Ik werk samen met Saïd Bensellam, de Amsterdamse adviseur Jeugd en Veiligheid. Hij had me zo’n tien jaar geleden benaderd nadat ik een uitzending maakte over antisemitisme voor de Joodse Omroep.

Hij vervolgt: ‘We gingen met de oudere jongens van de Joodse school door Amsterdam lopen met verborgen camera’s. Toen waren er twee incidenten van antisemitisme: één was een Hitler-groet die werd gemaakt door Marokkaans-Nederlandse moslimjongeren. Nadat de uitzending werd ik gebeld door Bensellam. Hij klonk nogal geïrriteerd. ‘U hebt beelden gemaakt van jongeren die ik ken, maar die zijn helemaal niet zo. Hoe kunnen we dit samen oplossen?’ Ik vertelde hem dat ik niet bezig was met een oplossing, maar met het signaleren van antisemitisme. Later gingen we verder met elkaar in gesprek. Nu zijn we twaalf jaar verder en werken we nog steeds samen.’

Islamitische jongeren hebben beelden over Joden en andersom hebben Joodse jongeren beelden over moslims, gaat Van de Kamp verder. ‘Het gaat om de beeldvorming die we hebben over ‘de ander’ die we niet kennen. Dát is de vijand, zo ontdekten we.’

‘Het Andere Verhaal’

Door zijn samenwerking met Bensellam kwam Van de Kamp in contact met verschillende moslims. ‘We werkten samen met de gemeente Amsterdam, organiseerden bijeenkomsten en maakten contact met verschillende moslimgemeenschappen. Toen kwamen we erachter dat er in Londen een expositie stond over wat moslims hadden gedaan om Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog te helpen. We gingen erheen en besloten de tentoonstelling naar Nederland te halen.’

Dat verwerkte Van de Kamp tot de reizende tentoonstelling Het Andere Verhaal, die sinds december te zien is in het Memory Vrijheidsmuseum te Nijverdal. ‘Deze verhalen kennen we niet in Nederland. We hebben nieuwe panelen laten maken voor de expositie. Het gaat niet alleen om de verhalen, maar ook om de moslims en Joden met wie we samen de tentoonstelling bezoeken’, zegt Van de Kamp. ‘Moslims hebben Joden gered door ze te helpen onderduiken. Zo weten we dat we een hele interessante gezamenlijke geschiedenis hebben, en kunnen we de negatieve beeldvorming doorbreken.’

‘Zo weten we dat we een hele interessante gezamenlijke geschiedenis hebben’

De moslims wiens verhalen in ‘Het Andere Verhaal’ worden verteld, zijn afkomstig uit onder meer Turkije, Albanië, Oekraïne, en Litouwen. Zo is het verhaal van de islamitisch Turkse diplomaat Selahattin Ülkümen in de tentoonstelling te lezen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij de Turkse consul op het Griekse eiland Rhodos. Toen de Gestapo in juni 1941 de Joodse bevolking bijeen bracht om in kampen over het eiland te verspreiden, wist Ülkümen dat ze naar het vernietigingskamp in Auschwitz werden gestuurd. Hij besloot zijn diplomatieke status in te zetten om zoveel mogelijk Joden op het eiland te redden, en ging in gesprek met de Duitse bevelhebber Ulrich Kleeman.

‘Volgens de Turkse wetgeving zijn alle burgers gelijk. We maken geen verschil tussen burgers die Jood, christen of moslim zijn’, aldus de Turkse consul. Hij dreigde er een internationale kwestie van te maken als de Duitse bevelhebber voet bij stuk hield om de Joden te vervoeren. Uiteindelijk besloot Kleeman dertien Joden vrij te laten op aandringen van de Turkse diplomaat. Ülkümen liet het er niet bij en besloot om nog meer Joden te redden door ze het Turkse burgerschap toe te kennen. Hiermee was hij erin geslaagd in totaal vijftig Joden uit de handen van de Gestapo te redden.

Abdul Hossein Sardari (Beeld: Faith Matters)

Een ander verhaal gaat over de Iraanse Abdol Hossein Sardari, die tijdens de Tweede Wereldoorlog de consul-generaal was van Iran in Parijs. Samen met Joodse leiders en families ontwikkelde hij een theorie die aantoonde dat Iraanse Joden, anders dan Europese Joden, veel meer verwant waren aan Ariërs, waardoor ze niet vervolgd mochten worden. Daar raakten de nazi-instituties van onder de indruk. Ondertussen wist Sardari steeds meer Iraanse Joden in veiligheid te brengen door ze te voorzien van valse identiteitsdocumenten.

Beeldvorming doorbreken

‘We zijn met deze expositie naar de Al Kabir-moskee in Amsterdam geweest, en zijn er met verschillende scholen heen gegaan’, vertelt Lody van de Kamp. ‘Joodse en islamitische leerlingen gingen hierover in gesprek. Een jochie van een jaar of tien sprak mij toen aan. ‘Meneer Lody, als moslims dit tijdens de oorlog voor de Joden hebben gedaan, dan moeten ze voor de oorlog ook vrienden van elkaar zijn geweest’, zei hij. Dat klinkt heel schattig, maar er zit een diepe laag onder. Ze wisten het niet.’

Met andere leerlingen uit groep 7 en 8 van een islamitische basisschool bezocht de rabbijn eens het Anne Frank-huis. ‘Twee weken later kwam ik bij die school langs, en vroeg de lerares aan de leerlingen: ‘Stel dat meneer Lody moet onderduiken, wie gaat hem helpen?’ Er was een meisje dat zei dat ze niet wist of ze het kon doen, omdat ze het eng en gevaarlijk vond, en dat ze het eerst aan haar moeder moest vragen. Een ander meisje sprong naar voren, en zei: ‘Meneer Lody, u gaat met mij mee, ik ga u verstoppen’. Dat is de beeldvorming die doorbroken wordt.’

Ook bij volwassenen merkt hij een stukje herkenning wanneer zij in gesprek gaan over de moslims en Joden in ‘Het Andere Verhaal’. ‘Er was een moslimvrouw die na het zien van de tentoonstelling vertelde over haar moeder die tijdens het Eid-feest (in de volksmond bekend als Suikerfeest, red.) haar kinderen altijd op pad stuurde met een schotel vol lekkers voor de Joodse kinderen uit de buurt. Door deze verhalen over moslims en Joden in de Tweede Wereldoorlog aan te horen, komen weer andere verhalen naar boven. We beseffen zo langzamerhand dat die zogenaamde animositeit tussen moslims en Joden in Nederland aan beeldvorming ligt, omdat er een conflict zich afspeelt vierduizend kilometer van ons vandaan’, zegt hij, wijzend naar de situatie in Israël en Palestina.

‘Meneer Lody, u gaat met mij mee, ik ga u verstoppen’

Zolang de negatieve beeldvorming bestaat en wordt gevoed vanuit delen van de samenleving, zoals de media en politiek, blijft het heel relevant om de verhalen van broederschap en herkenning te vertellen, aldus Van de Kamp.

Naast antisemitisme onder moslims erkent de rabbijn ook dat er sprake is van moslimhaat bij Joodse gemeenschappen. ‘We komen elkaar niet tegen, maar we zien wel wat de mainstream media en de sociale media over moslims schrijven. En daarbij: Joodse scholen en synagogen worden nu allemaal bewaakt door gewapende marechaussee. Dat is ontstaan door terroristische dreigingen uit het buitenland, waar de overheid ons tegen wil beschermen. Tegelijkertijd voedt dit het negatieve frame dat terrorisme iets islamitisch is’, legt Van de Kamp uit. ‘We hebben in Amsterdam zo’n 104.000 islamitische inwoners, dus dan zou het gaan om 104.000 potentiele terroristen. Dat is beeldvorming die door angst en haat in stand wordt gehouden. Je moet wel weten waar die dreiging vandaan komt, en het heeft niets te maken met je islamitische buurman.’

Van de Kamp erkent de noodzaak voor bescherming tegen reële terroristische dreigingen. Maar dat zou geen invloed moeten hebben op de beeldvorming, stelt hij. ‘Als je de rotte appel op een verkeerde plek tegenkomt, dan gebeurt er wat. Maar dat zegt niet iets over de hele groep. Die beeldvorming geldt ook voor islamitische dames met de hijab. Als die een verkeerde tegenkomen, dan is dat heel naar, maar dat betekent niet dat de samenleving in Nederland onveilig is voor hen. Dit geldt voor alle minderheden.’

De rabbijn ziet de waarde in van educatie en interventie om de beeldvorming bij te stellen. Veel van het werk gebeurt volgens hem buiten de schijnwerpers en publiciteit. ‘Saïd en ik krijgen daarom nog weleens het verwijt dat we ons bezighouden met ‘druppels op een gloeiende plaat’. Maar wij koesteren die druppeltjes, en de illusie dat we daarmee de samenleving stukje bij beetje kunnen veranderen’, zegt Van de Kamp. ‘We zijn eigenlijk veel meer tijd kwijt met onze eigen achterban dan met elkaars achterban. Ik heb veel tijd besteed, en soms nog steeds, aan het bijstellen van de beeldvorming van moslims binnen de Joodse gemeenschap, en Saïd doet dat bij moslims. Ze zeggen weleens: ‘Saïd is de Joodse imam en Lody is de moslimrabbijn’. Daar halen we onze schouders voor op.’

‘Ik zeg maar zo: ‘God heeft ons twee oren gegeven om te horen, twee ogen gegeven om te kijken en twee schouders om op te halen’. En dat is precies wat we doen met verwijten.’

Het Andere Verhaal is tot begin april in Nijverdal te zien, waarna de tentoonstelling wordt verplaatst naar Enschede. Eerder was de expositie te bewonderen in Amsterdam, Haarlem en Den Haag.


Benieuwd naar een sneak preview van de tentoonstelling? Hieronder volgen twee inspirerende verhalen over islamitische burgers die Joden hebben gered:

Albanië – Atif en Ganimet Toptani

Tijdens het Joodse paasfeest Pesach in april 1941 bombarderen nazi’s de stad Sarajevo. Een bom komt terecht op het huis van de familie Altarac. Zij schuilen daar sinds kort als vluchtelingen uit Belgrado. De grootmoeder en de jongste dochter Lea komen door de bominslag om het leven. Compleet verslagen gaat de familie na de begrafenis toch maar weer terug naar Belgrado. Daar aangekomen ontdekken ze dat de Duitsers de stad al hebben bezet.

Overal in de stad hangen posters waarop de burgers worden gewaarschuwd geen Joden te helpen. Wanneer vader Altarac wordt opgepakt en naar een werkkamp wordt gestuurd, vlucht de familie eerst naar Skopje in Macedonië. Wanneer ze daar worden herkend als Joden, vluchten ze vervolgens naar Albanië. Daar krijgen zij als Joden steun van de lokale bevolking. Jasa Altarac, de zeven jaar oude zoon, herinnert zich dat een oude boer hem vertelde over de goede oogst van dat jaar. De oude boer zei: ‘Allah weet dat wij hier Joden verbergen en dus extra eten nodig hebben. Daarom hebben wij een goed oogstjaar’.

In september 1943 gaf Italië zich gewonnen en bezetten de Duitsers Albanië. De familie Altarac weet op dat moment dat ze groot gevaar lopen en dat ze nu echt moeten onderduiken. Ze krijgen daarbij hulp van Atif en Ganimet Toptani; welgestelde moslims uit Tirana die ook een huis hebben in Kamza, even buiten de stad. Ganimet’s vader was de Albanese ambassadeur in Wenen geweest. Bovendien hadden ze goede contacten met de voormalige koning maar ook met de Duitse bezetters.

Miriam Altarac begint te werken als kledingsmaakster. Op een dag vraagt Ganimet Toptani of Miriam Altarac naar haar huis in Tirana wil komen om kleding op te meten voor het gezin. Terwijl ze met elkaar praten realiseert Ganimet zich dat Miriam Joods is en ze trekt zich haar lot aan. Ganimet vraagt Miriam geregeld terug te komen en geeft haar steeds voedsel mee voor haar familie.

In februari 1944 vertelt Ganimet aan Miriam dat ze heeft gehoord dat de Duitsers van plan zijn de Joden in de stad bijeen te drijven. Ganimets echtgenoot Atif slaagt erin om de familie Altarac de stad uit te smokkelen naar hun landgoed in Kamza, even buiten de stad. De welgestelde familie Toptani zorgt ervoor dat de onderduikers niets tekortkomen.

Het scheelde een haartje dat ze werden ontdekt. Zo vallen de Duitsers een keer plotseling binnen terwijl de Toptani en Altarac familie zaten te eten. Vlug stelde Atif hen als verre familieleden voor. Aangezien ze vloeiend Duits spreken vermoedt niemand dat ze eigenlijk Joods zijn.

Een andere keer, in augustus 1944, begonnen de Duitsers met huiszoekingen bij diverse Albanese families waarvan er vermoedens bestaan dat ze Joden laten onderduiken. Ze vinden Meir en Jasa Altarac en beginnen hen te ondervragen omdat ze hen ervan verdenken joods te zijn. Atif en Ganimet realiseren zich dat hun gasten in gevaar zijn en onderbreken het kruisverhoor. De familie Toptani bevestigt luidkeels dat Meir en Jasa familieleden zijn en vestigen de aandacht van de soldaten op iets anders. Van tevoren hadden ze expres nazipropagandamateriaal her en der in het huis gelegd. Een huis met zoveel sympathie voor de nazi’s zal toch zeker geen Joden opnemen als onderduikers?!

De list werkt, maar uit voorzorg hebben ze direct daarna de familie Altarac bij andere families in de stad ondergebracht. Ze bleven hen voedsel en andere benodigdheden brengen tot het eind van de oorlog. En zo hebben de Altaracs de oorlog overleefd.

In juli 1992 worden Atif en Ganimet geëerd als ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’, een eretitel die door Israel wordt gegeven aan niet-Joden die Joden hebben helpen overleven tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Tunesië – Khaled Abdel Wahhab

Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog steunde Tunesië het Franse Vichy-regime, dat met de Duitsers samenwerkte. De Tunesische overheid stuurde veel Joodse inwoners naar werkkampen en ontnam ze hun bezittingen en burgerrechten. In 1942 bezetten de terugtrekkende Duitse legers Tunesië en plaatsten het onder militair gezag. Dit had ernstige gevolgen voor de Joden.

In de stad Mahdia namen Duitse soldaten bezit van Joodse huizen om hun soldaten in te kwartieren. De bewoners werden op straat gezet. Zo ook de familie Boukris. De familieleden vonden onderdak in een kleine olijfoliefabriek. Er werd op de deur geklopt. Zouden dat opnieuw de Duitsers zijn? Het was Khaled Abdel Wahhab, een bekende van de familie. Hij waarschuwde hen voor naderend gevaar en evacueerde de hele familie naar zijn boerderij buiten de stad.

Khaled was een vooraanstaande burger in Mahdia. Hij hoorde over een bordeel waar lokale vrouwen, ook Joodse, werden gedwongen om te werken. Hij slaagde er niet in zich hiertegen te verzetten. Wel nam hij zich voor om bezoekende soldaten bezig te houden. Hij opende een wijnkelder en organiseerde grote diners. Door hierbij veel wijn te schenken hoopte hij de soldaten af te leiden en op die manier de vrouwen te sparen. Vaak werkte dit.

Tijdens de diners was hij getuige van wat de Duitse officieren bespraken. Hij hoorde van één van de officieren dat hij van plan was om een bijzonder aantrekkelijke vrouw te ontvoeren en haar in het bordeel te laten werken. Uit het gesprek begreep Khaled dat het om Odette Boukris ging. Toen de Duitse officier dronken was ging Khaled onmiddellijk op weg naar de olijfoliefabriek om Odette te redden.

Er was niet veel ruimte voor de familie Boukris op de boerderij van Khaled. Toch werden ze goed verzorgd. Khaled zorgde zelfs voor koosjer vlees. Een keer kwam Khaled een dronken Duitser tegen die de door hem verstopte Joden dreigde te doden. Khaled wist de man naar buiten te werken zonder dat hij hun precieze verblijfplaats ontdekte.

Nog voor de nazi’s tot uitvoering overgingen van hun plan om ook de joden in Tunesië te vervolgen, werden de Duitsers in mei 1943 door de geallieerden verslagen. Alle 23 Joden op de boerderij van Khaled hebben de oorlog overleefd.

Khaled werd nooit erkend als ‘Rechtvaardige der Volkeren’. De discussie hierover duurt nog voort. Wel werd hij geëerd door het Simon Wiesenthal Holocaust Centrum.

Bovenstaande twee teksten zijn verzorgd door de interreligieuze dialoogorganisatie Faith Matters.