Ga toch fietsen! Deze Nederlandse uitdrukking schoot spontaan door mij heen bij de column van Tayfun Balcik van 12 september over zijn aanschaf van een e-bike, als reactie op een eerdere kritische bijdrage van collega-columnist Abdelkader Benali. En daarbij dacht ik dat heel letterlijk, niet in overdrachtelijke zin, waarbij die drie woorden een heel andere betekenis hebben.
Ten eerste al de prijs van zo’n e-bike. Getriggerd door Tayfuns opmerking dat hij met een maximum-budget van 2000 euro in de winkel werd weggelachen, ben ik eens gaan googelen. Gemiddeld schijn je op zeker anderhalf maal zoveel te moeten rekenen.
In 2019 heb ik dat bedrag voor mijn motor betaald, en die gaat toch echt wel wat sneller. Nee, geen Harley, en ook weliswaar tweedehands, met iets meer dan 20.000 kilometer op de teller, maar daarmee kan ik nog jaren en zeker 100.000 kilometer vooruit. Zo ver zal een e-bike niet meegaan, schat ik zo.
Waar heb je dat ding voor nodig, zolang je niet hoogbejaard bent?! Voor hellingen en heuvels om tegenop te trappen moet je toch tenminste naar Zandvoort of het Gooi; in Amsterdam heb je hooguit wel eens een steil bruggetje met een stijging van een meter, maar dat is het dan.
Een huisvriend van mijn grootouders, de bekende joodse psychiater Hans Keilson, fietste nog tot zijn tachtigste af en toe wel eens de twintig kilometer van zijn woonplaats Bussum naar Bilthoven heen en weer om hen te bezoeken. Hij is er 101 mee geworden.
Ik was 44 toen ik in 2005 op vakantie met een gewone herenfiets met drie versnellingen in veertien dagen van Amsterdam naar Wenen ben gepeddeld. En op mijn drieënzestigste fiets ik ook nog regelmatig van mijn woning in de Amsterdamse binnenstad naar mijn kantoorruimte voorbij Nieuw-West. Dat kost een goed halfuurtje, en dat ik daarbij een gevaarlijk getto doorkruis, was mij nog niet opgevallen.
Nederland kampt met toenemende obesitas, omdat velen te veel eten en te weinig bewegen
Of dat op een e-bike zoveel sneller zou gaan? In ieder geval niet met de motor (toch een stuk wendbaarder dan een auto), dat heb ik al eens uitgeprobeerd. De meeste tijd ben je kwijt aan wachten bij stoplichten of kruisingen, en het remmend ontwijken van kinderwagens, boodschappenkarretjes of op huurfietsen rondzwabberende toeristen.
Fietsen is gezond – net als wandelen. En als je dat gewoon in het dagelijks leven doet, en niet voor elke meter de auto of de tram neemt, dan blijf je ook op natuurlijke wijze fit. Nederland kampt met toenemende obesitas, omdat velen te veel eten en te weinig bewegen.
Dat obesitas-probleem is deels een omgekeerd welvaartsprobleem: hoe minder welvarend, hoe groter de kans erop; mede om die reden meer dan gemiddeld bij Turks- of Marokkaans-Nederlandse kinderen. Die bewegen minder en pakken eerder de bus naar school dan de fiets. Ook het idee dat je voor je plezier grote afstanden kunt fietsen of wandelen is minder ingeburgerd. Daar werkt een gebrek aan traditie in het herkomstland door.
Dat laatste is een mentaal-culturele kwestie die met welvaart samenhangt. In dat opzicht bestaat er al een duidelijk verschil tussen Noord- en Zuid-Europa, dat niet alleen vanuit het klimaat (in Spanje uren in de brandende zon lopen is niet aangenaam – maar is uren in de Engelse regen dat wel?) te verklaren valt.
In minder (of pas sinds kort) welvarende landen, waar velen zich geen auto kunnen veroorloven, is zo’n auto veel meer een statussymbool: een bewijs dat je maatschappelijk geslaagd bent. Wie loopt is arm. En wie voor zijn plezier loopt is gek. Toen enkele Nederlanders een aantal jaren geleden eens een wandelroute van Amsterdam naar Istanbul uitzetten, werden ze in Bulgarije verbijsterd aangestaard.
Het is mij ook in de Alpen opgevallen. In het Zwitserse kanton Ticino loopt op 1000 meter hoogte een soort taalgrens. Daaronder spreekt men Italiaans. Daarboven Duits. Vrijwel iedereen die je hoog in de bergen tegenkomt is óf een Duitser, óf een Duits-Zwitser, óf een Oostenrijker, van de onvermijdelijke Nederlanders en een enkele Brit afgezien.
In de negentiende eeuw zijn dienovereenkomstig in de Italiaanse Alpen veel hoge bergtoppen voor het eerst door Britse of Duitstalige alpinisten bedwongen. Daarin werkt ook de toenmalige Romantiek in de ‘Germaanse’ landen door, met zijn passie voor de wilde natuur.
Het is inmiddels wel aan het veranderen – bij Sankt Moritz, nabij de taalgrens, hoorde ik van de zomer nu ook veel meer Italiaans dan dertig jaar geleden – maar verdwenen is die oude cultuurkloof beslist nog niet.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!