Na afloop van de synagogedienst op de sjabbat lopen de bezoekers terug naar huis. Het is maar een klein gezelschap. Vroeger, vóór de Tweede Wereldoorlog, was dat anders. Toen waren er nog genoeg Joodse burgers in Amersfoort om ervoor te zorgen dat er iedere dag, ’s ochtends en ’s avonds, op zeven dagen in de week, synagogediensten konden plaatsvinden. Nu zorgen de leden van deze kleine Joodse gemeenschap er, onder leiding van hun rabbijn, voor dat er in ieder geval op sjabbat, de wekelijkse rustdag, ‘sjoel’ gehouden kan worden. Zo blijft het liefelijke gebouwtje in de oude Amersfoortse binnenstad in ieder geval als gebedshuis in gebruik.
Het is al langere tijd niet altijd een prettige wandeling. De ene keer zijn het kleine jochies die vanaf de schommel in de speeltuin het Joodse gezelschap uitschelden: ‘Joden, Joden!’ Een andere keer zijn het wat ouderen: ‘From the river to the sea…’ Een enkele keer is er zelfs sprake van een directe bedreiging. Voor de Amersfoortse sjoelgangers soms beangstigend, in ieder geval verre van aangenaam.
Vanaf twaalf september 2001 werd het voor veel van onze islamitische landgenoten ineens een stuk onaangenamer in ons land. De dag daarvoor vond in New York de aanslag op de Twin Towers plaats. Zodra de verantwoordelijkheid voor deze wandaad, tegelijk met andere aanslagen in de Verenigde Staten, door de terroristen van Al-Qaeda werd opgeëist, werd er ook meteen wantrouwend naar moslims in onze Nederlandse samenleving gekeken. De terroristen verschuilden zich met hun daad achter wat zij de islam noemden. Onmiddellijk werd verwacht dat moslims, die hier vanzelfsprekend helemaal niets mee te maken hadden, zich van deze aanslagen zouden distantiëren. En ja, als ze dat niet deden, kregen zij vaak het stempel van ‘moslimterrorist’ opgeplakt.
Datzelfde herhaalde zich drie jaar later. Op twee november 2004 werd de cineast en columnist Theo van Gogh door een jonge moslim op straat in Amsterdam doodgeschoten. Volgens de boodschap die de dader meegaf, was het een daad gesanctioneerd door de islam. Luid en duidelijk klonk ook deze keer de roep vanuit de samenleving dat goedwillende moslims zich openlijk moesten distantiëren. Tot grote ergernis en boosheid van de goedwillende islamitische burger in ons land, die werkelijk niets met dit soort misdaden te maken heeft.
Burgers moeten ongestoord van en naar sjoel, moskee, tempel of kerk kunnen lopen
En dan is het zeven januari 2015. In Parijs worden grote aanslagen gepleegd. Eerst op de redactie van het satirische blad Charlie Hebdo, waarbij twaalf doden vielen. Twee dagen later volgt een aanslag op een Joodse supermarkt. Ook daar vallen doden en gewonden. De verantwoordelijkheid voor deze terroristisch-islamitische aanslagen wordt eveneens in verband gebracht met Al-Qaeda. Opnieuw klinkt de roep richting het islamitische volksdeel in ons land om vooral te laten weten dat men niets van doen heeft met dit soort mensonterende ideologieën die tot zulke vreselijke gebeurtenissen kunnen leiden. Op sociale media verschijnen stickers met de tekst: Je suis Charlie, ik ben Charlie. Iedereen die ook maar een greintje compassie voelde met de slachtoffers van deze calamiteiten tooide zich met zo’n plaatje. ‘Ik ben met Charlie en heb niets met dit soort moslimextremisme.’
Nou ja, iedereen? Anass niet. Hij zit achter zijn bureau. Een collega wijst hem op de button met ‘Je suis Charlie’ die de collega bij zichzelf heeft opgespeld.
‘Waarom draag jij dit niet? Vind je dat die moslims daar in Parijs gelijk hadden?’
‘Gelijk hadden? Hoezo?’
‘Nou, als je je niet uitspreekt, hoor je als moslim vast tot diezelfde club!’
Boos kijkt Anass zijn collega aan. ‘Ja, ik ben moslim. Ja, ik ben ook religieus. Ook ik bid vijf keer per dag en eet halal. Maar met dit soort moordenaars die misdaden plegen in de naam van mijn geloof heb ik helemaal niets. Begrijp je!?’
De collega schudt zijn hoofd. ‘Als je er niets mee hebt, en niet mede verantwoordelijk wilt worden gehouden, moet je dat ook tonen.’
Joodse burgers in Amersfoort lopen van de synagoge naar huis. Bijna elke week worden zij lastiggevallen of soms zelfs bedreigd. Omdat zij er Joods uitzien, vinden die knulletjes in de speeltuin dat zij bij Israël, bij Gaza, bij Palestina horen. En dus mag je ze uitschelden. En niet alleen die kleine knulletjes, maar ook volwassen kerels met hun roep om ‘Free Palestine.’ En die roep wordt niet in de richting van Israël gedaan, maar in de richting van de Amersfoortse synagogebezoekers, die, mogelijk vanwege hun traditionele kledij, medeverantwoordelijk worden gehouden voor wat zich afspeelt in het oorlogsgebied rond het Israëlisch-Palestijns conflict.
Ooit waren het moslims die zich moesten verantwoorden en afstand moesten nemen van wat anderen in naam van hun ideologie deden. Nu is het andersom. Nu moeten Joden dit doen. Is het niet aan onze samenleving om op te staan tegen dit soort onwaardig gedrag dat zich op straat afspeelt? Burgers moeten ongestoord van en naar sjoel, moskee, tempel of kerk kunnen lopen zonder door dit soort misdragingen te worden lastiggevallen.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!