Het verbaal geweld van de verkiezingsdebatten ligt achter ons. Hopelijk voor de komende vier jaren. Maar of dat zo is, dat weten we niet. Voorlopig zijn we nog te druk met de vraag ‘wie gaat met wie’, of er over schaduwen heen kan worden gesprongen en wie uiteindelijk in dat Torentje terechtkomt. De verkenner is aan het verkennen.
Maar in mijn hoofd blijft in ieder geval dat ene zinnetje van 27 oktober jongstleden doordreinen. In het NOS-debat van die avond ging het tussen de potentiële politieke gezichten van de komende jaren over de verlaging van de btw. Een van hen deed een voorstel om dit te kunnen bekostigen: ‘De ontwikkelingshulp moet stoppen. Dan hebben ze maar iets meer honger in Afrika.’
Ik zat mij te verbijten. Hoe is dit in vredesnaam mogelijk? Vanuit de zaal hoor ik hoongelach. Maar ook gewoon het luidkeels lachen, gieren en brullen om dit voorstel.
Drie van onze Nederlandse fractievoorzitters horen deze, wat mij betreft verfoeilijke, uitspraak van diegene met wie zij in debat zijn, schijnbaar onverstoorbaar aan. Ook de lol die deze collega, die met deze opmerking voor de dag kwam, zelf lijkt te hebben, lijkt hen niet te raken.
Debatleider Suzanne Bosman herhaalt tot drie keer toe de uitspraak: ‘Dan hebben ze maar iets meer honger in Afrika.’ Maar het lukt haar niet om de andere fractievoorzitters een commentaar hierover te ontlokken. Het gesprek gaat gewoon verder over de hoogte van het btw-tarief, het doorberekenen van de verkiezingsprogramma’s en de hoogte van de pensioenleeftijd.
Het is aan ons om geen toekijker te zijn
Dit politieke verkiezingscircus 2025 ligt weer achter ons. Maar in mijn hoofd rommelt ‘de honger in Afrika’ door.
De twee broers Van de Kamp, mijn vader en mijn oom, waren eindelijk bevrijd van de nazi’s in het verre Polen. De poorten van hun concentratiekamp stonden open. Maar ze konden nergens naartoe. Het was hartje winter in januari 1945. Ook konden ze nauwelijks op hun benen staan.
Broodmager als ze waren, net iets meer dan alleen maar skeletten, werden zij in leven gehouden door een van hun bevrijders, een soldaat van het Russische Rode Leger. Maandenlang deelde hij zijn eigen, wel heel magere legerrantsoen met de twee Joodse mannen die hun jarenlange verblijf in de verschillende kampen ternauwernood hadden overleefd.
Met nog ‘een beetje meer honger’ van mijn vader had ik nu hier niet gezeten om deze woorden op papier te zetten.
Na een jarenlange vlucht van het ene onderduikadres naar het andere vond de dertigjarige Barendina eindelijk een beetje rust, ook al in diezelfde winter van 1944-1945, in een klein pensionnetje in de stad Zutphen. Zij was daar samen met een tiental andere onderduikers. In hoop en vrees leefden zij daar met de dagelijkse angst om alsnog door de nazi’s te worden ontdekt.
Anna Heuvelink bekommerde zich om deze verschoppelingen. Hoe kwam zij aan een beetje eten, iedere dag, voor deze mensen die eigenlijk niet mochten bestaan? Anna wist het wel. Twee, soms drie keer per week klom zij midden in de nacht op haar fiets met houten banden en fietste door de donkere bossen van de Gelderse Achterhoek om bij boeren en boerinnen die haar goedgezind waren wat eten op te halen.
Hier wat aardappels, daar een paar knollen of wat eieren. Week in, week uit. Zou zij de bezetter in die nachten zijn tegengekomen, dan zou dat haar einde zijn geweest. Zo kwamen de onderduikers aan het meest noodzakelijke beetje eten dat voldoende moest zijn om in leven te blijven.
Met nog ‘een beetje meer honger’ had ik hier vandaag ook deze alinea niet kunnen schrijven. Barendina zou toen, alle ellende voorbij, mijn moeder worden.
De historicus Jehuda Bauer deed jaren geleden zijn befaamde uitspraak in het Duitse parlement: ‘Oorlog kent daders, leidt tot slachtoffers en schept toekijkers. Toekijkers die geen stappen ondernemen om te helpen, om daarmee het lijden van de slachtoffers te verzachten. Geen van ons wil een dader zijn. En zeker ook geen slachtoffer. Het is aan ons om geen toekijker te zijn.’
Ik houd mijn gehoor deze getuigenis voor. Een student steekt zijn vinger op. ‘Maar er is toch nog een vierde groep? Dat zijn de helden. Diegenen die wel een stap naar voren doen. Diegenen die soms, inderdaad met gevaar voor eigen leven, hun handen uitsteken om die ander te redden!’
Ik denk meteen aan Anna Heuvelink. Aan de Russische soldaat die bereid was zelf honger te lijden om anderen in leven te houden. Ik denk aan die andere drie politieke toekijkers in het debat. Geen van hen stapt naar voren om ook maar iets van afkeuring te laten zien over de perverse uitingen van diegene met wie zij daar, ten overstaan van ons hele land, in verkiezingsdebat zijn.
Zo’n stap naar voren zou niet eens een heldendaad zijn geweest. Het zou ook niet levensreddend zijn geweest. Het zou iets hebben laten zien van fatsoen en medemenselijkheid. En dat is toch het minste wat wij de komende vier jaar van landsbestuurders of volksvertegenwoordigers mogen verwachten. Zonder dat is regeren of politiek ageren volkomen zinloos.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!

