5.5 C
Amsterdam

Dilemma’s van het Westen

Thomas von der Dunk
Thomas von der Dunk
Publicist. Cultuurhistoricus.

Lees meer

westen-dilemma-reuters-jpg.jpg
Foto: © Reuters

“Val van Palmyra zet Assad klem”, aldus een recente openingskop van De Volkskrant. De val van Palmyra – dat klinkt naar Romeinse tijden van 2.000 jaar terug, en ze is ook nu ongetwijfeld met de barbaarse wreedheid gepaard gegaan die toen gangbaar was. Dreigt nu opnieuw doelbewuste vernietiging van eeuwenoud erfgoed, zoals in het geval van de Assyrische archeologische opgraafplaatsen begin dit jaar?

Zij maakt in elk geval duidelijk dat de plichtmatige verzekering vanuit westerse hoofdsteden dat IS op zijn retour is en uiteindelijk verslagen zal worden, tenminste licht voorbarig is – net als in het geval van de Taliban in Afghanistan, die als politieke machtsfactor ook al honderdmaal bijna-dood werden verklaard.

Het plaatst het Westen voor een groeiend aantal dilemma’s, en daarmee ook de Nederlandse regering. De opmars van IS wordt, afgezien van op grond van hun eigen sores massaal uit Europa overgekomen jihadisten, mede gevoed door de westerse ‘bondgenoot’ Saoedi-Arabië en de westerse ‘tegenstander’ Iran. Door Saoedi-Arabië, omdat het fanatieke wahabisme van IS daar zijn religieus-politieke oorsprong heeft – en ook in belangrijke mate zijn financiële: diverse rijke particulieren uit dit land vormen voor de zelfbenoemde ‘kalief’ een bijna onuitputtelijke inkomstenbron. En door Iran, omdat enerzijds de sektarische pro-sjiitische politiek van haar vazalregering in Bagdad de Irakese soennieten in de armen van IS heeft gedreven, en anderzijds het door Teheran overeind gehouden regime in Damascus doelbewust de gematigde oppositie heeft uitgeroeid om het Westen slechts de keuze te bieden tussen Assad en IS: tussen moderne seculiere tirannie en atavistische fundamentalistische barbarij.

Met succes, want niet alleen is Iran nu, met IS als het hoofdgevaar in westerse ogen, feitelijk van tegenstander in stilzwijgende bondgenoot veranderd (wat ongetwijfeld het nucleaire akkoord vergemakkelijkt heeft), maar ook Damascus, als het inmiddels kleinere kwaad. Probleem: Assad heeft nog altijd aanzienlijk meer doden op zijn geweten dan Baghdadi (alleen zet hij dat niet op YouTube) en juist die wetenschap zal het aantal jihadisten allen maar verder doen toenemen, als het Westen de facto voor Assad gaat kiezen: in hun ogen immers (en niet ten onrechte) een ongelovige massamoordenaar van moslims.

Duidelijk is daarbij in ieder geval dat de kunstmatige scheiding die Den Haag tussen de strijd in Irak en in Syrië trekt, een efficiënte aanpak in de weg staat, omdat IS die grens op de grond heeft uitgewist. Vandaar dat Defensieminister Hennis-Plasschaert het werkterrein van de Nederlandse luchtmacht nu ook tot het grondgebied van dat tweede land uitbreiden wil. Die is tot dusverre immers alleen boven Irak actief, omdat de regering in Bagdad daarom heeft verzocht, en niet boven Syrië, omdat de regering in Damascus daarvoor nog steeds haar toestemming weigert.

Washington trekt zich van dat laatste niets aan, evenmin als men dat in een aantal andere westerse hoofdsteden doet: men trekt ook zonder volkenrechtelijk mandaat ten strijde daar waar men dat nodig acht. Een handelswijze die, hoe verklaarbaar ook, in het geval van Libië – waar ze uitliep op de door de Verenigde Naties niet-gemandateerde val van het regime van Kaddafi – de betrekkingen met China en Rusland zeer onder druk heeft gezet. Het heeft Poetin het, voor zijn eigen rooftocht in Oekraïne niet onnuttige, propagandaverhaal in de schoot geworpen dat het Westen op willekeurige wijze de internationale orde schendt – ook grote schurken beschikken soms over steekhoudende juridische argumenten.

Nederland kan dat gebrek aan mandaat in Syrië minder makkelijk negeren dan zijn westerse bondgenoten, omdat het zelf altijd traditioneel – zowel voor binnenlands als buitenlands gebruik – zo sterk de legalistische kaart speelt. Den Haag maakt voor zichzelf voortdurend buitengaats reclame als “hoofdstad van het internationaal recht” – dan kun je niet achteloos het internationaal recht terzijde schuiven, als het even niet van pas komt, hoeveel praktische gronden daarvoor ook mogen bestaan. Het is voor de eigen geloofwaardigheid het een of het ander.

Niet minder belangrijk is, als gezegd, het legalisme voor intern gebruik. Om bij een volk waar het woord “oorlog” grote weerzin oproept, voor militaire acties een zo groot mogelijke Kamermeerderheid te krijgen, moet door de regering de werkelijkheid geweld worden aangedaan. Dat is de les van Koendoez en Oeroezgan. Het moet allemaal binnen Haagse wettelijke kaders passen die alleen met de Afghaanse facts on the ground niets hebben uit te staan. Zo voert Nederland om te beginnen nooit oorlog (dat is iets voor enge grote landen), maar gaat het slechts op wederopbouwmissie (Oeroezgan) of helpt het de orde handhaven (Koendoez). 70 jaar geleden, toen we in het opstandige Indonesië ook al de orde gingen handhaven, bood de term ‘politionele actie’ uitkomst – alsof de marechaussee nog even wat onrustige jongeren kalmeren moest in een discotheek in Gorinchem.

En vervolgens wordt de bewegingsruimte van de Nederlandse militairen soms tot in het idiote ingeperkt, met allerlei regeltjes over schieten binnen de bebouwde kom. Het meest irreëel van alles – en laat Hennis ons dit keer in haar voorstel in elk geval dát zelfbedrog besparen – is echter wel het strikt vastleggen van de duur van een militaire missie op een exacte termijn, alsof op een bepaalde streefdatum het probleem is opgelost. Een oorlog behoort namelijk, anders dan de aanschaf van de Fyra of de introductie van het PGB (waar het in de praktijk overigens ook al niet lukt), tot die weinige dingen die principieel niet te plannen zijn. Dat komt omdat een oorlog een politieke toestand is waarin de vijand niet meewerkt. Wie dat basisgegeven negeert, kan ervan op aan dat hij de oorlog verliest. Zoals de Taliban al zeiden: jullie hebben weliswaar de horloges, maar wij hebben de tijd.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -