18.7 C
Amsterdam

Gettogedachten in de trein van Amsterdam naar Den Haag

Tayfun Balcik
Tayfun Balcik
Historicus en journalist.

Lees meer

‘Ik houd niet van interviews, ik kan niet echt een gesprek voeren met mensen die ik niet ken’, zegt een acteur tegen een opdringerige journalist. Was het Joaquin ‘AM I NOT MERCIFUL?!’ Phoenix of Denzel ‘X’ Washington? Ik weet het niet meer. Het fragment is sowieso opgeslagen in mijn langetermijngeheugen. Bekeken tijdens een van die vele lamlendige momenten voor de buis, waar ik filmpjes op YouTube afdraai. Het is mijn muze in deze zomerse dagen, met baby en vrouw in huis.

Is de acteur arrogant dat hij zoiets zegt, of is het een banale werkelijkheid waar wij juist door het ‘goede werk’ van zo’n hijgerige journalist achter komen? Waarom zou je inderdaad praten met mensen die je niet kent? In de trein breek je toch ook niet in in een gesprek tussen vrienden, over een onderwerp waar jij toevallig veel over te zeggen hebt? Vaak zou dat als ongepast worden ervaren. Maar als het discreet gebeurt, droom ik, zou het misschien ook tot echte verbinding kunnen leiden met je medemens.

In de bomvolle trein van Amsterdam naar Den Haag heb ik weleens de neiging om dat daadwerkelijk te doen. Onlangs nog, toen ik achter een groepje Surinaamse pubers van maximaal 16 of 17 jaar ging zitten. Allemaal boys die de twee vierzitsbankjes voor me hadden bezet. Ze hebben lol zoals een groepje jonge mannen lol heeft. Luidruchtig. Handtastelijk en brutaal naar elkaar toe.

De rest van het coupé mag volop meegenieten. Op een gegeven moment kregen we gewoon een rap-liveconcert, waarbij het laatste woord van een zin, uitgesproken door een van de jongeren, steeds werd gebruikt als stopwoord om na een tel een rijmende zin erachteraan te rappen. Dat ging er als volgt aan toe:

Een van de rapcrew: ‘Ik lig op de bank met je zus.’
Iedereen: ZUS!
Volgende rapper:
‘Ze smacht – korte pauze – voor die poeniekus.’
Iedereen: KUS!
‘Je moeder wacht op de bus.’
BUS!

En zo ging het telkens door, totdat een van hen er niet meer uitkwam en hard werd uitgelachen. Ik begon al met mijn hoofd te bangen en keek af en toe glimlachend op. Geen van hen keek me aan. Ik pakte zelfs de klassieker van de zwarte schrijver James Baldwin, No Name in the Street, uit mijn tas en deed alsof ik las. Ook geen respons. In Den Haag sta ik op en moet, nagenietend, toch nog aan drillrapmoorden denken. Jammer.

Ook bij een groepje witte meiden voel ik ongemak

Het voelde alsof ik zo kon connecten met deze lui. Ik voelde me totaal niet bedreigd. Hoe anders was dat een paar maanden eerder, toen ik zelfs een paar stoelen verwijderd zat van een groepje dronken witte twintigers in de trein. Ook zij waren luidruchtig en opschepperig. Ik voelde totaal geen verbinding en wilde juist zo snel mogelijk weg van hen. Ook bij een groepje witte meiden voel ik ongemak.

Ik bespreek mijn gevoelens van ongemak bij wit en verwantschap bij zwart met een Koerdische vriendin. Zij hoort het aan en vertelt over hoe haar moeder een keer in de tram door een Antilliaan zou zijn beledigd en geduwd.

Is het een kwestie van kleur, afkomst, klasse of gender? Een combinatie, denk ik. De groep zwarte jongens klonk getto, waar ik me mee associeer door mijn eigen levenservaring. De witte jongeren hadden van die kakaccenten, waardoor ik me meteen op mijn hoede voel.

Vanuit inmiddels ouderwetse objectiviteitsopvattingen van de moderne journalist (aldus Fréderike Geerdink in Alle journalistiek is activisme) zou ik op beide groepen ‘neutraal’ moeten kunnen afstappen en vragen stellen. ‘Vertel me, waarom zijn jullie zo luidruchtig in de trein?’ Of mag ik die vraag aan Surinaamse jongeren niet stellen, omdat zij institutioneel geen macht hebben in Nederland en witte jongeren wel?

Alle gekheid op een stokje: je moet machthebbers bevragen. Dat is wat Geerdink zegt. En dan is opdringerigheid tegenover acteurs die miljoenen verdienen niet iets slechts, maar noodzaak. Bij Zomergasten werd Eus aangepakt door een witte vrouw. En dat mag zeker, als je zeven columns per week schrijft, naast al die andere mediaproducties (lees: cash money). Toch dacht ik soms, bijvoorbeeld over zijn moeder: met een Turks-Nederlandse interviewer zou hij een ander gesprek hebben gevoerd en meer de diepte in kunnen gaan, ongeacht of dat voor de (witte) kijkers thuis nou ook boeiend zou zijn of niet.

Nu u hier toch bent...

Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.

Vertel mij meer!
- Advertentie -