Tijdens een nachtelijke wandeling langs het Binnenhof voelen een vriend en ik de nodige drang om te plassen. Alle winkels, inclusief de McDonalds, zijn gesloten. Dan duurt het maar een paar seconden voordat wij de plaszuil identificeren.
‘Best gek, dat ze alleen urinoirs hebben’, zeg ik tegen de vriend, zodra we na het plassen onze nachtelijke wandeling doorzetten. ‘Wat moet je als vrouw eigenlijk doen als je zo nodig moet plassen en er geen winkels meer open zijn?’
Het is een probleem waar ik als man niet eerder bij heb stilgestaan, terwijl alle vrouwen die weleens uitgaan om dit verdomde feit niet heen kunnen.
Dat wij een diverse samenleving zijn, is een feit. Maar de vraag blijft: zijn we ook inclusief?
Twee jaar geleden organiseerde actiegroep Zeikwijf een ludieke actie, waarbij vrouwen in diverse Nederlandse steden in urinoirs plasten. Ze wilden daarmee aandacht vragen voor het gebrek aan toiletten voor vrouwen in de openbare ruimte.
Aanleiding van dit protest was de boete van 90 euro die een Amsterdamse vrouw kreeg voor wildplassen. De rechter oordeelde dat vrouwen bij hoge nood ook terecht kunnen bij dat vieze mannen-urinoir, een besluit dat tegen het zere been van Zeikwijf schopte.
In onze openbare ruimte wordt de niet-dominante groep nog steeds gediscrimineerd
‘De standaarden die universeel worden genoemd, worden in werkelijkheid vaak opgelegd door de dominante klasse’, zei de bekende Franse schrijver Édouard Louis onlangs in een interview met de Volkskrant.
Hij heeft een punt – er is altijd een dominante groep die de norm bepaalt, om vervolgens te doen alsof die norm universeel is en door iedereen aanvaard dient te worden. Kijk maar om je heen: wie hebben de basis van ons curriculum in ons onderwijs gelegd? Wie hebben onze grondwet vorm gegeven en de natiestaten opgericht? Wie hebben onze gebouwen en publieke ruimtes ingericht? Het zijn ‘de mensen van dominante groep’, lees: de mannen.
Het gebrek aan inclusieve toiletten in de Nederlandse publieke ruimte laat zien dat het vooral mannen zijn die deze ruimte hebben ingericht. Met alle gevolgen van dien. Want welke signaal geef je af als je de publieke ruimtes inricht met faciliteiten die alleen toegankelijk zijn voor die ene dominante groep in de samenleving? Wij hebben een grondwet. Die begint met artikel 1, het non-discriminatiebeginsel. Maar in onze openbare ruimte wordt de niet-dominante groep nog steeds gediscrimineerd.
De NS lanceerde recent een app die blinden en slechtzienden in staat stelt om te achterhalen of hun trein vertraging heeft. De app leest hen de actuele informatie voor die staat op de borden boven de perrons. Dit is enorme winst, want zo weten ook blinden en slechtzienden bij welk perron ze moeten zijn en hoe laat hun trein vertrekt. De NS voegt daad bij woord en maakt echt werk van inclusiviteit.
Overal in de samenleving klinkt de roep om meer inclusiviteit. Of het nou gaat om etnische minderheden die Zwarte Piet niet in de openbare ruimte willen om of religieuze minderheden die op de universiteit een gebedsruimte willen: verschillende stemmen in de samenleving wijzen ons op het feit dat de manier waarop de publieke ruimte is ingericht nog onvoldoende inclusief is.
De keuze van NS en ProRail om treinen en stations toegankelijker te maken voor mensen met een beperking kan hierbij als voorbeeld dienen. Want de NS laat zien dat inclusie niet draait om wat je zegt, maar om wat je doet. Daarnaast maakt het voorbeeld van de NS duidelijk dat inclusie niet heel veel hoeft te kosten. Dit besef kunnen onze stadsontwerpers en raadsleden gebruiken, zodat vrouwen niet wild hoeven te plassen bij het Binnenhof.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!