Jaren terug zat ik in de trein naar Den Haag. Op weg naar The Hague Peace Projects van Jakob de Jonge. Een van de weinige witte Nederlanders die mij hoop gaf in een periode van bittere armoede en uitzichtloosheid.
In de trein zat een Surinaamse Nederlander schuin tegenover mij. Er gebeurde iets, ik weet niet meer wat, waardoor onze ogen elkaar ontmoetten. Ik schrok van die grote donkere ogen. Niet omdat ze ‘exotisch’ waren, maar omdat ik mij toen pas realiseerde dat Surinamers ook vaak bruine ogen hebben, net als Turken.
‘Ze hebben dezelfde ogen als wij’, appte ik naar iemand. Ik weet niet meer wie. Diegene begreep uiteraard niet waar ik het over had en toen ik vertelde dat Surinamers en Turken dezelfde kleur ogen hebben, reageerde hij absurd of racistisch.
Het extreemrechtse kabinet-Schoof is aangetreden. Nederlanders met exotische, blauwe ogen zullen, voor wie weet hoe lang, de scepter zwaaien. Het kabinet dat zich terecht bedreigd voelt door mijn donkerbruine ogen, waar de pupillen niet van de rest zijn te onderscheiden, mag de borst natmaken. Ik zeg terecht, omdat elke vezel in mijn Turkse lichaam zich verzet tegen het dominantiestreven van ‘blank Nederland’.
‘Hoe bedoel je, het is hun land? Wij zijn toch hier geboren?’
‘Ik begrijp hen wel hoor’, zei een Marokkaanse klasgenoot eens tegen mij over de PVV, vlak nadat de partij was opgericht. ‘Het is toch hun land?’, vervolgde hij. Ik kon mijn oren niet geloven. ‘Hoe bedoel je, het is hun land? Wij zijn toch hier geboren? Dit is toch ook ons land?’, sputterde ik tegen. Hij keek me verveeld aan, zoals zoveel allochtonen in de buurt mij aankeken als ik begon over racisme.
Het is die blik van ‘wees realistisch’, ‘je krijgt niets cadeau hier’, ‘je zal keihard moeten werken en toch altijd een buitenstaander blijven’. De blik van ‘altijd blijven uitleggen’ en ‘altijd onbegrepen zijn’. Het is een blik van types die zich niet openlijk druk leken te maken over racisme en nooit echt de krant lazen.
En natuurlijk begrijp ik die basale houding van een allochtoon. Maar voor mij is het daar nu een beetje laat voor.
Ik moet denken aan een ander gesprek in het Vondelpark. Met een Turkse broeder toen. ‘Als je kon kiezen hè?’, zei hij met een joint in de hand. ‘In welk land zou je dan geboren willen worden en bij welk volk?’
Dwars als ik ben zei ik dat ik rijk geboren had willen worden. ‘Maakt niet uit waar.’ Maar ik moest kiezen, vond hij. ‘Ik ben best wel tevreden nu, stuur die joint maar’, grapte ik verder. Toen kwam hij met zijn wens over de brug. ‘Een Turk in eigen land, dat zou het mooiste zijn’, volgens de Turkse broeder.
‘Moet ik mijn plaats kennen en me als gast gedragen?’
‘Maar dat ben je toch al?’, zei ik betweterig en idealistisch. Het was het jaar 2009. Nu, vijftien jaar later, voel ik mij verraden en depressief. Hadden de jongens in de buurt nou gelijk? Moet ik mijn plaats kennen en me als gast gedragen? Of is er nog steeds een Nederland mogelijk dat wel voor ons allemaal werkt?
Ik denk dat ik daar afgelopen zondag een stukje van heb gezien. Een dag voor Keti Koti moest ik bij CC Amstel spreken, zoals ook Aminata Cairo. Voordat Cairo begon aan haar show besprenkelde ze de vloer van de zaal met druppels water. Er werd voor me gedanst en muziek gemaakt. Zat ik in een film ofzo? Ik voelde spanning. Maar toen ik werd geïntroduceerd als ‘Turkse broeder’ was alles goed en ging ik ervoor, ik weet niet meer hoe.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!