Kan men van buitenaf een godsdienst hervormen, als die als een bron van politieke onrust geldt? In Turkije bestaat er een apart directoraat voor godsdienst, het Presidium voor Religieuze Zaken (Diyanet), dat de teugels strak poogt te houden. Maar daar gaat het wel om soennitische politici die de soennitische islam organiseren, zoals ook in Saoedi-Arabië, Egypte en Marokko de overheid in dat opzicht veel in de melk te brokkelen heeft. Maar daarbij gaat het steeds in eerste linie om religieuze geestverwanten.
Problematischer wordt het, als men zich met de ordening van andermans godsdienst gaat bemoeien. Denk aan de alevieten in Turkije, waarmee Ankara zich ook bemoeit, wat tot de nodige spanningen aanleiding geeft. In China maakt de communistische partij zich zorgen over de reïncarnatie van de dalai lama, de geestelijke leider van Tibet, nu de huidige op jaren raakt. Niet omdat de machthebbers in Peking zelf het boeddhistische geloof zijn toegedaan of in die reïncarnatie geloven, maar omdat zij bang zijn dat zijn opvolger, als zij daar niet zelf de hand in hebben, wel eens een politieke onruststoker zou kunnen zijn. Daarom wijzen ze straks graag zelf een Chinees jongetje als reïncarnatie aan.
De staat die over de religie gaat: in Europa is dat sinds twee eeuwen van officiële scheiding van kerk en staat moeilijk voorstelbaar geworden. In een verder verleden sprak het vanzelf katholieke vorsten hadden een grote vinger in de pap bij de benoemingen van bisschoppen, en veel protestantse vorsten stonden aan het hoofd van een eigen ‘nationale’ kerk. Nog koning Willem I (1772-1843) wilde in 1827 slechts bisschoppen toelaten, als hij een vetorecht kreeg, wat het Vaticaan weigerde; ook wilde hij een eigen Nederlanse priestersopleiding, want geestelijken uit het buitenland golden als fanatiek en dus eng. Pas met Thorbeckes Grondwet van 1848 trok de overheid zich uit godsdienstzaken terug, ofschoon ook daarna het boek regelmatig kroop waar het niet gaan kon.
De bouw van grote nieuwe katholieke kerken riep regelmatig evenveel emoties op als die van grote moskeeën nu. In het beginselprogramma van de brave ChristenUnie staat zodoende nog steeds een uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis afkomstige zinsnede over de politieke plicht “de vervloekte afgoderij” van de katholieke mis te bestrijden. En een SGP-raadslid in Gouda verklaarde nog geen maand geleden, naar aanleiding van de bouwplannen voor een megamoskee aldaar: “Als SGP’er kan ik nooit voor een moskee stemmen waarin een godsdienst wordt beleden die het bestaan van Jezus als Zoon van God loochent en verwerpt.” Kortom, ook zwaar-orthodoxe protestanten hebben nog grote politieke moeite met de praktische consequenties van godsdienstvrijheid, ook al ligt die al anderhalve eeuw in de Grondwet vast.
Godsdienstige verdraagzaamheid de acceptatie dat iedereen op zijn manier zalig worden moet is juist voor orthodox-gelovigen moeilijk te verteren, omdat de essentie van hun geloof nu juist is, dat er maar één weg naar de hemel leidt, en elke andere naar de hel. Dat is bij orthodoxe christenen in Europa niet anders dan bij orthodoxe moslims in het Midden-Oosten. Alleen zijn de eersten allang in de minderheid geraakt en hebben ze daardoor moeten accepteren dat zij niet meer de wet aan anderen opleggen kunnen. En zeker dat pogingen om dat met geweld te doen, niet acceptabel zijn. De afbrokkeling van de christelijke orthodoxie is de uitkomst van een langdurig theologisch debat, waarbij de letterlijke geldigheid van de tekst van de Bijbel steeds meer werden gerelativeerd en gehistoriseerd. Velen zagen in dat de eeuwenoude religieuze teksten voor de eigentijdse samenleving niet één-op-één bruikbaar waren of voor alle nieuwe vragen des levens een pasklaar antwoord paraat hadden, maar geherinterpreteerd moesten worden. Daardoor konden de meest rauwe kanten er gaandeweg vanaf slijten, bijvoorbeeld wanneer het om thema’s als het strafrecht en de omgang met andersgelovigen of ongelovigen ging en om de toepassing van het strafrecht in het geval van religieus ‘afwijkend’ gedrag.
Een dergelijke strijd, waarbij de absolute geldigheid van bepaalde teksten ter discussie komt te staan, lijkt nu ook eindelijk in de Arabische wereld plaats te gaan vinden. Dat is zonder twijfel deels te danken aan de gruweldaden van IS en al-Qaeda, die, met hun beroep op enkele selectieve teksten uit de Koran de absolute waarheid claimen, en daarmee de gematigde krachten meer dan voorheen tot nadrukkelijke openlijke distantie van de radicalen dwingen. Zelfs vrij orthodoxe geloofscentra als de Al-Azhar Universiteit in Caïro zien zich nu genoodzaakt stelling te nemen en de interpretatie die IS aan de Koran geeft als een principieel verwerpelijke af te wijzen niet slechts op puur abstract-theologische gronden, maar ook op menselijk-morele, vanwege haar intrinsieke gewelddadigheid. Dat is een belangrijk winstpunt, omdat juist orthodox-religieuze leiders in het Midden-Oosten, zowel aan soennitische als aan sjiitische zijde, te lang weggekeken hebben, als fanatici er met de islam vandoor gingen. Gezien het grote gezag waarop zij kunnen bogen, is hun onomwonden veroordeling van de basale denkpatronen van IS en al-Qaeda bij de bestrijding van het terrorisme essentieel.
Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!