Jaarlijks op 24 april is de internationale herdenkingsdag van de Armeense Genocide. Deze genocide vond plaats in 1915, tijdens de Eerste Wereldoorlog. Onder het jong-Turkse bewind van het Ottomaanse Rijk, de voorloper van Turkije, werd een vernietigingscampagne begonnen tegen de christelijke Armeniërs en Assyriërs.
De jong-Turken vermoordden meer dan 1,5 miljoen Armeniërs en Assyriërs. ‘Turkije voor de Turken’, was de nationalistische wens waarop deze genocide dreef en waarop ook de latere Turkse republiek is gestoeld. Vrouwen, mannen, jong en oud: bijna geen Armeen of Assyriër in de oostelijke provincies van het Ottomaanse Rijk wist aan de systematische massamoord te ontkomen. Daarna volgden nog genocides op de Pontische Grieken, van 1914 tot 1922, en op de Koerden in Dersim in 1937.
De strijd voor erkenning van de Armeense genocide is meer dan een eeuw later nog steeds gaande. Overal waar Turken wonen, is er ontkenning van deze genocide, die ‘de eerste Holocaust’ is genoemd door de Engelse journalist Robert Fisk. Ontkenning is onderdeel van de Turkse identiteit geworden.
‘We hebben een lijk, dat al meer dan een eeuw wacht op een waardige begrafenis’, zei de Armeense muzikant Ilda Simonian treffend tijdens een herdenkingsbijeenkomst van de Armeense organisatie Nor Zartonk in 2021.
Het Nederlandse parlement ging in 2018 over tot erkenning, maar het kabinet houdt nog steeds vast aan een minder scherpe formulering: ‘de kwestie van de Armeense genocide’.
Vorige week moest ik weer aan deze oneindige discussie denken. Bij de uitreiking van de Vredesprijs 2023 tijdens de Nationale Iftar om precies te zijn. Mirjam Ates-Sneijdewind bleek de gelukkige prijswinnaar ‘vanwege haar inzet voor verbinding en vrede in de Nederlandse samenleving en daarbuiten’.
Bij mij sloegen toen alle stoppen door. In het jaar dat het Nederlandse parlement de Armeense genocide eindelijk erkende, schreef Ates-Snijdewind namelijk het opiniestuk ‘Noem wat Armenië overkwam niet te snel genocide’. In dat stuk, dat toen ook door de extreemrechtse nieuwssite De Blauwe Tijger is gepubliceerd, zegt ze onder meer het volgende:
‘De recente keuze van het Nederlandse parlement om vanaf nu te spreken over ‘Armeense genocide’ in plaats van ‘Armeense genocidekwestie’ heeft mij verbaasd en teleurgesteld… Tot nu toe zijn er geen bewijzen gevonden in de geopende Osmaanse- en wereldwijde archieven, dat er opdracht zou zijn gegeven om het Armeense volk uit te roeien. En tot nu toe mogen internationale wetenschappers niet de belangrijkste Armeense archieven inzien en bestuderen.’
Oftewel, Ates-Sneijdewind herhaalt het klassieke Turkse ontkenningsnarratief, dat er geen bewijzen zouden zijn en dat Armeense archieven dicht blijven. Dat er geen bewijzen zijn, klopt niet. Er zijn bibliotheken volgeschreven, waaruit de genocidale intenties van de deportaties blijken. Die zijn voldoende gedocumenteerd door onder meer de Turkse historicus Taner Akçam, maar ook onze eigen NIOD-professor Ugur Ümit Üngör.
Ook in mijn eigen masterscriptie geschiedenis presenteer ik incriminerend materiaal. Zo was er direct na de oorlog – in 1919 – zelfs een officieel Turks tribunaal, waar Ottomaanse officieren die betrokken waren bij de genocide werden berecht en veroordeeld. De Turkse historicus Osman Selim Kocahanoglu heeft materiaal uit die vrij unieke episode uit de Turkse geschiedenis in 1998 gepubliceerd in het boek: Ittihat-Terakki’nin Sorgulanmasi ve Yargilanmasi (‘De ondervraging en veroordeling van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang’).
Ates-Sneijdewind herhaalt het klassieke Turkse ontkenningsnarratief, dat er geen bewijzen zouden zijn voor een genocide
Het tribunaal was gebaseerd op tien vragen. Een van die vragen ging over de Ermeni Kitali, Armeense massamoord, en een andere vraag ging over de rol die de Teskilat-I Mahsusa – de Speciale Organisatie, oftewel de Turkse SS – bij de genocide speelde. De uitspraak was als volgt:
‘Kwesties die op een rechtvaardige en legitieme wijze opgelost dienden te worden zijn, met de oorlog die in Europa uitbrak als dekmantel, op een gruwelijke en gewelddadige manier ten einde gebracht […] het plunderen van geld en goed, vernielingen van huis en haard, het martelen van mensen zonder schuld, waarvan het merendeel uit Armeniërs bestond, maar waar andere elementen ook zwaar onder hebben geleden […] deze verplaatsing werd uitgevoerd met het doel tot vernietiging, waar geen militaire verklaringen voor gegeven kunnen worden. Het was één van de doelstellingen van het Comité.’
Dit brengt mij bij het tweede punt van Ates-Sneijdewind, dat Armeense archieven niet mogen worden ingezien. Die archieven heb je niet nodig om een genocidale intentie te bewijzen. De Turkse bronnen zijn daarvoor voldoende bewijs.
Het is bijzonder pijnlijk dat aan de vooravond van de jaarlijkse herdenking van de Armeense genocide, Ates-Snijdewind, notabene uit de handen van minister voor Rechtsbescherming Franc Weerwind, een iftar-vredesprijs ontvangt. Het is mooi dat onze bestuurders steeds vaker aan iftars deelnemen. Maar als dat ten koste gaat van de rechtsbescherming van een vernietigd volk, dan zou ik dat de volgende keer toch laten.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!