‘Ik ben altijd vertrouwen blijven houden in mensen. Als je dat niet meer doet, dan geef je de hoop op. Dat mag niet gebeuren.’
Journalist en documentairemaker Mustafa Hadziibrahimovic (1978) kwam als jongen van vijftien jaar alleen vanuit Brcko (Bosnië-Herzegovina, vlak bij de grens met de Servische deelrepubliek in Bosnië en tegen de grens met Kroatië) naar Rijswijk, waar zijn broer woonde. Aan de vlucht ging een leven van uitersten vooraf. Een gelukkige jeugd in het verenigde Joegoslavië die haaks staat op walgelijke oorlogservaringen in het latere Bosnië. Een oorlog die duurde van 1992 tot 1995, met als absoluut dieptepunt de moord op achtduizend mensen, hoofdzakelijk moslims, in Srebrenica op 11 juli 1995. Hadziibrahimovic schreef hierover het boek De oorlog in mij, in samenwerking met Manja Ressler.
De oorlog
Het boek, geschreven in heldere, toegankelijke taal, bestaat uit drie delen. De jeugd van Hadziibrahimovic, de ellende die hij heeft meegemaakt toen de oorlog zijn stad bereikte en tot slot zijn vlucht naar Nederland.
In deel twee krijgen Hadziibrahimovic en zijn klasgenoten plotseling om mysterieuze redenen twee weken vrij van school. Achteraf was dit het eerste signaal dat de oorlog in aantocht was in zijn geboortestad, terwijl het stadsbestuur en lokale media betitelden Brcko als oase van rust.
Dit voorval doet denken aan een ouder incident in Nederland: in een radiotoespraak in mei 1940 namens het kabinet werd gezegd dat burgers rustig konden gaan slapen. Direct daarna vluchtte de Nederlandse regering naar Londen en de volgende dag vond het grote bombardement op Rotterdam plaats. Valt dit met elkaar te vergelijken? ‘Absoluut!’ zegt Hadziibrahimovic vol overtuiging. ‘Ook in ons geval werd gezegd dat we rustig konden gaan slapen. Op 30 april 1992 werd Brcko aangevallen. Veel Bosniërs, ook mijn familie en ik, dachten dat het Joegoslavische Volksleger ons zou beschermen of in ieder geval de vrede zou bewaren. Vergeet niet dat het Joegoslavische leger toen de vierde legermacht van Europa was. Dat leger, het JNA (Jugoslovenska Narodna Armija, red.), was sterk. Tot onze grote schrik was het JNA op handen van de Servische paramilitairen. JNA stond voor de oorlog garant voor de veiligheid van alle burgers van ex-Joegoslavië. Die tijd was voorbij. Heel confronterend. Je kunt beter aangevallen worden door een vreemde mogendheid dan dat je zo’n oorlog moet meemaken. We waren Joegoslaven die door andere Joegoslaven werden aangevallen. Het was pijnlijk, onwerkelijk en verontrustend.’
Bij het eerste bombardement dacht Hadziibrahimovic dat het onweerde, net als veel mensen in Nederland toen de Duitsers in 1940 aanvielen. ‘Oorlog was een ver-van-onze-bed-show, hoewel de oorlog in Kroatië al bezig was. We dachten echt dat we veilig waren in Brcko. Na al die jaren ben ik nog steeds bang voor bliksem en ben ik niet echt dol op vuurwerk.’
Schoolgenoot met kalasjnikov
Tijdens de burgeroorlog in Joegoslavië doken opmerkelijk genoeg groeperingen op die tijdens de Tweede Wereldoorlog al actief waren in ex-Joegoslavië: in het specifiek de Servische Chetniks en de Kroatische Ustasha’s. Deze twee groeperingen collaboreerden destijds met de nazi’s, zegt Hadziibrahimovic. ‘Na het einde van de Tweede Wereldoorlog oorlog zijn veel Chetniks en Ustasha’s gestraft, maar ondergronds en vanuit het buitenland zijn deze organisaties actief gebleven en hebben ze hun kans afgewacht. Onder Tito kon dat niet.’ (Josip Broz ‘Tito’ was van 1945 tot aan zijn overlijden de leider van Joegoslavië. Hij was voorvechter van een eenheid, red.). In het boek wordt beschreven hoe de paramilitairen van nationalistische en fascistische bewegingen weer opduiken en zich schuldig maken aan plunderingen en moordpartijen.
Ook dit komt in het boek naar voren: ‘Ondanks het aanhoudende schieten moet ik water blijven halen. Bij de stadskraan begin ik net een volle jerrycan weg te slepen met een karretje, als ik mijn schoolgenootje Ciro zie. Hij is op de fiets, heeft een hoge hoed op zijn hoofd met een Chetnik-symbool en draagt een kalasjnikov om zijn schouder. Het beeld is zowel angstaanjagend als surreëel. Een paar maanden eerder zaten we nog in dezelfde schoolbanken, grapjes te maken over van alles en nog wat. Nu is Ciro een Servische soldaat en ik een gevangen vogel.
Ik hoop dat Ciro mij niet ziet, maar hij ziet mij wel en roept mijn naam. Ik ben bang, maar moet mij nu wel omdraaien. Ciro fietst naar me toe en vraagt met een verbaasde blik in zijn ogen hoe het met me gaat. ‘Goed,’ antwoord ik. Ik vraag hem ook hoe het met hem en zijn ouders gaat. Ciro vertelt dat zijn vader twee weken eerder aan de frontlinie omgekomen is, vechtend tegen de Ustasha’s. Nu moet hij zelf zijn huis en zijn moeder beschermen. Het is even slikken voor mij als ik dat nieuws hoor. Ik moet alles verwerken en tot mij laten doordringen. Maar Ciro vraagt onverwachts: ‘Heb jij je al bekeerd? Heb jij je al laten kerstenen? Heb jij je naam al veranderd?’ Ik antwoord kortaf en enigszins beduusd: ‘Nee.’ En in mezelf zeg ik: ‘Nee, en dat ben ik ook niet van plan.’
Geloofsminachting
Twee aspecten van het boek komen duidelijk naar voren in dit fragment: de bizarre situaties die de verdeeldheid van de Joegoslaven tijdens deze oorlog met zich meebracht, en de jeugdigheid van de hoofdrolspelers. Hadziibrahimovic heeft deze oorlog immers moeten meemaken als tiener van veertien, vijftien jaar. Hoe was het voor hem om een schoolgenoot te zien met een kalasjnikov?
‘Het was onwerkelijk’, bevestigt hij. ‘Deze jongen was vlak voor de oorlog in de weer met nationale symbolen en dergelijke. We lachten om hem en noemden hem plagend een nationalist. Nee, ik heb nooit mijn naam laten veranderen, ik kende vrijwel niemand die dat deed. Bij ons thuis waren we niet zo met geloof bezig. Toch vond ik het vreselijk toen de drie moskeeën van Brcko werden opgeblazen – een symbool van geloofsminachting. Een belangrijk teken van onze aanwezigheid verdween. Het maakte duidelijk dat er geen plaats meer was voor ons. Het gevolg was dat ik weg wilde. Voorgoed mijn naam veranderen, dat wilde ik niet. Alleen om te vluchten naar Belgrado, om de grens tussen Bosnië en Servië over te gaan, maakte ik gebruik van een schoolrapport van een jongen met een Servische naam.’
Hoop
Uit het boek blijkt hoeveel Hadziibrahimovic en zijn ouders moesten meemaken in relatief korte tijd. Ze mochten hun huis niet meer in, ook al was het hun eigen huis en kon zijn vader aantonen dat het van hem was. Toen ze er eindelijk weer in mochten, was het geplunderd. Beschoten worden, meegenomen naar een plek waar martelingen plaatsvonden, zijn vader kwam in een kamp terecht waar hij werd gemarteld, ze verloren familieleden; er lijkt geen einde te komen aan het oorlogsleed van deze en andere families. Wie kon je vertrouwen? ‘Ik ben altijd vertrouwen blijven houden in mensen. Als je dat niet meer doet, dan geef je de hoop op. Dat mag niet gebeuren.’
Opluchting
Het is geen wonder dat dit leed een uitweg zocht. Bij War Child wordt gezegd dat je een kind uit de oorlog kunt halen, maar de oorlog niet uit een kind. ‘Dat is absoluut waar. Veel van mijn werk, zoals mijn documentaires, staat in het teken van de oorlog in Bosnië.’
Hadziibrahimovic maakte diverse documentaires, zoals Terug naar Brcko, Land der vermisten, Gewond goud en Een andere wereld. Ze werden in meerdere landen over de hele wereld vertoond bij diverse internationale filmfestivals en genomineerd voor verschillende onderscheidingen. Hij is te bescheiden om dat zelf te noemen, maar voor liefhebbers staat het op de binnenflap van zijn boek.
‘Tijdens het schrijven voelde ik opluchting. Ik had echt behoefte om mijn verhaal te vertellen. Het zat al vijfentwintig jaar in me. Jarenlang wilde ik het graag op papier vastleggen, maar ik kon het niet. Ik had geen tijd en wellicht ook niet de moed ervoor. Door omstandigheden had ik een paar jaar geleden wél de gelegenheid om mijn ervaringen vast te leggen. Na het schrijven heb ik het verhaal een tijdje laten liggen. Door alles op te schrijven, heb ik het weer opnieuw beleefd. Op een gegeven moment heb ik redacteur Lex Jansen ingeschakeld. Later ben ik aanraking gekomen met redacteur Manja Ressler. Als gevolg van de samenwerking met haar is het verhaal weer in de oorspronkelijke ik-vorm geschreven. Ik denk dat het zo beter is, het is immers autobiografisch. Nu het schrijven van het boek achter de rug is, hoop ik dat dit ook gebeurt met de oorlog. Ten minste voor een deel en dat het niet meer zo nadrukkelijk, direct of indirect, mijn leven overheerst.’
Jongeren
Het derde deel van De oorlog in mij gaat over de vlucht van Hadziibrahimovic naar Nederland, naar Rijswijk. Zijn ouders blijven achter, wat deels te maken had met de discutabele gezondheid van zijn moeder. ‘Bovendien was het gevaarlijker om met zijn drieën te reizen. Ik voelde me aan de ene kant schuldig vanwege mijn vertrek. Mijn zus woonde in Denemarken, mijn broer in Rijswijk. Ik wilde weg, naar mijn broer. Het was noodzakelijk dat ik vertrok, maar ook heel ingrijpend. Ik moest mijn ouders achterlaten, terwijl ik wist dat ik hen misschien nooit meer zou zien. Echt, ik had het mezelf niet vergeven als er iets met hen was gebeurd. Vlak na de oorlog zijn mijn ouders naar Nederland gekomen. In eerste instantie om ons te zien, maar we keken ook samen naar de mogelijkheden of ze hier wilden en konden blijven. En zij bleven gelukkig bij ons.’
Zijn vlucht naar Nederland was een gevaarlijke reis, want hij moest een deel afleggen onder een valse naam. Bosniakken – Bosnische moslims – mochten namelijk niet zomaar het gebied verlaten. Het leest bijna als een spannend jongensboek. Toch kun je op tien vingers uittellen dat Mustafa regelmatig bang is geweest. ‘Vreselijk bang, vooral voordat ik in Hongarije was. Er hing zoveel van af. In mijn beleving wordt oorlog in Hollywood-films vaak verheerlijkt. Helaas zijn er ook jongeren die dit doen. Dat vind ik erg, daarom alleen al hoop ik dat mijn boek middelbare scholieren bereikt. Zo komen ze niet alleen meer over de oorlog in Bosnië te weten, maar ze lezen hoe ingrijpend het meemaken van een oorlog is. Een oorlog is wellicht het ergste wat je kan overkomen. Je wordt nooit meer dezelfde. Het is beslist waar dat een oorlog een breuk in het bestaan is. Oorlogsmisdadigers krijgen soms een levenslange gevangenisstraf, maar vergeet niet dat de slachtoffers ook levenslang hebben.’
9 november
Ongemerkt is 9 november een datum waarop in verschillende jaren belangrijke dingen gebeurden. Op 9 november 1938 vond in Duitsland de Kristallnacht plaats. Synagogen, winkels van joodse ondernemers en andere bezittingen van joden werden vernield en/of in brand gestoken. ‘Eigenlijk vormde de Kristallnacht de start voor de Jodenvervolging. Ik vergelijk het een beetje met het opblazen van de moskeeën in Brcko en in de rest van Bosnië. Het laat zien dat je ongewenst bent.’
Op 9 november 2018 werd in Kamp Westerbork de Kristallnacht herdacht én op die dag vond daar de boekpresentatie van De oorlog in mij plaats. Ook omdat op 9 november 1993 een historische brug in Mostar, nota bene Unesco-erfgoed, werd opgeblazen. Door toeval begon de vlucht van Hadziibrahimovic naar Nederland ook op 9 november 1993. Het eerste exemplaar van zijn boek werd uitgereikt aan Mirjam Weitzer-Smuk, die als kind de Kristallnacht in Essen (Duitsland) heeft meegemaakt. ‘Het was een mooi en emotioneel moment.’
Twan Huys
In mei 2011 ging Twan Huys voor een reportage naar Sarajevo en later Srebrenica. Hadziibrahimovic ging mee, mede daarom vroeg hij of Huys het voorwoord van zijn boek wilde schrijven. Na het lezen van het boek is Huys geschokt. Aan het slot schrijft hij het volgende: ‘Mustafa is onze tolk, fixer en verslaggever. Hij kan alles, weet alles en brengt ons door zijn charme naar de mensen die we zo graag willen spreken in het deprimerende stadscentrum. Maar zijn persoonlijke verhaal, de pijn, het verlies, houdt hij voor zich. Als ik de laatste pagina omsla van De oorlog in mij, vraag ik me af hoe het Mustafa te moede was tijdens onze reis zeven jaar eerder. Ik herinner me een vrolijke man die ons opgewekt rondleidde door een land vol littekens. Wat er in hem omgaat tijdens die reis weet ik nog steeds niet, maar na lezing van zijn meeslepende debuut geneer ik me voor mijn onwetendheid. Terwijl ik met Mustafa onderweg ben naar het massagraf in Srebrenica, zit het echte verhaal naast me.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!