Thung Tjeng Hiang (1897-1960) was Chinees, Indonesiër en ook Nederlander. En hij was de eerste hoogleraar virologie in de wereld. Journalist Frans Glissenaar schreef zijn fascinerende biografie, ‘Tussen de vier zeeën’.
Zijn levensverhaal is om twee redenen heel bijzonder, legt Glissenaar uit. ‘Ten eerste waren de Chinezen uit Nederlands-Indië van zijn generatie de eersten die de gelegenheid kregen om in Nederland te studeren. Daardoor kreeg hij een heel andere kijk op de wereld dan als hij in Indië was gebleven. Ten tweede was hij een voorloper in de ontwikkeling van de virologie. Nederland heeft hierin altijd een vooraanstaande rol gespeeld. Nederlandse wetenschappers waren de eersten die het bestaan van virussen ontdekten en hier onderzoek naar deden. Wetenschapper Martinus Willem Beijerinck was degene die de term ‘virus’ bedacht.’
Hoe kwam Thung in virologie terecht, waarom koos hij dit als specialisme?
‘Thung ging naar Wageningen. Zijn familie zat in landbouw. Ze hadden theeplantages in Indië. Het was logisch dat hun zoon iets moest gaan studeren op het gebied van de landbouw, want dan hadden zij er ook iets aan. Aanvankelijk deed Thung de algemene richting, maar hij specialiseerde zich in plantenziektenkunde. Veel plantenziekten werden veroorzaakt door virussen. Daarin heeft hij zich steeds verder verdiept en hij ontdekte ook nieuwe dingen, hoe virussen functioneerden.’
Wat was zijn belangrijkste wetenschappelijke ontdekking?
‘Dat virussen konden muteren. Hij noemde woord ‘muteren’ niet, maar schreef dat virussen zich aanpassen aan de veranderende omstandigheden. Virussen zijn een levend iets, ontdekte Thung. Dat was een nieuw inzicht in die tijd. Veel van zijn kennis is trouwens nu wel een beetje verouderd, ingehaald door nieuwe wetenschappelijke inzichten. Maar dat betekent niet dat zijn eerste stappen overbodig zijn. Want je bouwt kennis op bestaande kennis.’
‘Toen Thung zich in de jaren twintig en dertig verdiepte in virussen kon je die nog niet zien, want de elektronenmicroscoop bestond nog niet. Die kwam pas eind jaren dertig. Later gebruikte Thung deze microscoop ook en publiceerde hij over wat hij zag.
‘Vlak na de oorlog schreef Thung het boek Grondbeginselen der virologie. Dat is jarenlang, tot in de jaren zestig, gebruikt als handboek door Nederlandse studenten. Nu is het verouderd.
‘In Wageningen kwam een apart laboratorium voor virologie. Aanvankelijk wilde de universiteit dat alleen plantenvirussen bestudeerd zouden worden, maar Thung stak hier een stokje voor. Een virus is een virus, zei hij. Laten we dit laboratorium voor virologie noemen. Want we willen virussen bestuderen. Plantenvirussen gedragen zich niet anders dan andere virussen.
´Nederlanders ontworpen daarom een soort apartheidssysteem, met aparte wijken waar Chinezen mochten wonen’
‘Thung voelde aan dat zijn werk belangrijker zou worden. Want de wereld wordt steeds kleiner en mensen reizen steeds meer. Daardoor worden virussen ook sneller verspreid. Dat hebben we nu ook kunnen zien met covid-19.’
De Chinese Thung groeide op in Indonesië, toen dat nog een Nederlandse kolonie was. Hoe was de positie van de Chinezen?
‘Je kunt hun positie vergelijken met die van de Joden in de diaspora. De Joden waren verspreid over veel landen, eeuwenlang. In heel Azië woonden grote groepen Chinezen buiten China. In Thailand, Maleisië, Indonesië. China is een groot en dichtbevolkt land. Er gebeurde daar veel, oorlogen, epidemieën, enzovoort. Die leidden ertoe dat veel mensen hun geluk buiten China gingen zoeken. De Chinezen buiten China waren werkzaam in de handel, omdat ze vaak werden uitgesloten voor andere beroepen. Dat is heel erg te vergelijken met de positie die Joden eeuwenlang in Europa innamen. En net als de Joden werden en worden de Chinezen als buitenstaanders gezien, die een bedreiging zouden vormen voor de lokale bewoners.
‘Toen Nederlanders steeds meer gebieden gingen bezetten, kregen ze steeds vaker te maken met Chinese middenklasse. Zij waren nodig om economie draaiende te houden. De Nederland wilden de Chinezen niet als concurrenten. Ze moesten in het gareel worden gehouden. Nederlanders ontworpen daarom een soort apartheidssysteem, met aparte wijken waar Chinezen mochten wonen en met plekken waar ze niet mochten wonen. Ook wezen de Nederlanders vertegenwoordigers aan die namens Chinese gemeenschap moesten onderhandelen met het bestuur.’
Maar de positie van Chinezen was wel beter dan die van Javanen en andere Indonesiërs toch?
‘Inderdaad. Ze hadden bepaalde privileges. Ze konden land pachten, land kopen enzovoort. Chinezen waren ook in de positie om eisen aan Nederlands-Indische regering te stellen. Bijvoorbeeld dat ze goed onderwijs kregen. De koloniale overheid wilde dat aanvankelijk niet. Daarop gingen de Chinezen in Indië hun docenten uit China halen. Dat vonden de koloniale autoriteiten niet zo fijn, want ze vreesden voor buitenlandse invloed. Daarom kwamen er Nederlands-Chinese scholen.’
Hoe rijk en invloedrijk was de familie van Thung?
‘Zijn vader kwam uit een invloedrijke familie. Hij had samen met zijn broers de succesvolle naamloze vennootschap ‘De negen broeders’ opgericht. Thungs vader was niet zo rijk en succesvol als zijn broers, maar bezat wel een theeplantage en een rijstpellerij. ’
Waarom ging Thung studeren in Nederland? En wat vond hij van Nederland?
‘In Nederlands-Indië kon je niet studeren, de middelbare school was hoogste wat je kon doen. Dat kwam voort uit het idee dat inlanders niet hoefden te studeren. En witte Nederlanders konden voor studie wel naar Nederland. Dus als je wilde studeren moest dat buiten Indië gebeuren. Nederland was daarvoor de meest logische plek, vanwege de taal.’
‘Thung ging samen met twee neven naar Nederland om te studeren. Dit was wellicht een familiebesluit, om de oudste zoons naar Nederland te sturen om daar te studeren. Dat was goed voor ‘De negen broeders’. De familie wilde meegaan in vaart der volkeren, op de hoogte zijn van nieuwste ontwikkelingen. En studeren was ook goed voor je maatschappelijke status.’
Hoe beleefde Thung Nederland?
‘Hij werd positief ontvangen. Je merkte wel paternalisme. Medestudenten noemden Thung hun ‘bruine broeder’. Dat was niet-discriminerend bedoeld, maar het was wel taal die we tegenwoordig discriminerend noemen. Thung schreef in het studentenblad van Wageningen over de Chinese cultuur en over Nederlands-Indië, om uit te leggen wie hij was, als buitenbeentje.
‘Thung heeft zich nooit gediscrimineerd gevoeld, zei hij zelf. Wel werd hij als exotisch gezien. Er waren maar weinig niet-witte studenten in Wageningen. Een van zijn neven studeerde er en een andere Indonesiër.
‘Indonesië was voor Nederlandse studenten in Wageningen geen onbekend land. Veel studenten verdiepten zich in tropische landbouw omdat ze naar Indonesië wilden gaan. Studentenverenigingen organiseerden rijsttafels en lezingen met sprekers over Indonesië.’
Hoe stond Thung tegenover het Indonesische nationalisme? Was hij een voorstander van de Indonesische onafhankelijkheid?
‘Thung stond daarin ambivalent. In zijn studententijd steunde hij de Indonesische nationalistische beweging. Hij kende enkele leiders ook, waaronder Soewardi Soerjaningrat en Mohammed Hatta, die in Rotterdam studeerde. Ook werd Thung redacteur van het blad van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking, een best wel linkse organisatie die – zoals later bleek – was geïnfiltreerd door Moskou.
‘Maar toen Thung was afgestudeerd werd hij gematigder. Hij wilde een baan zoeken in Nederlands-Indië. Via een collega-student vond hij een baan bij het Proefstation voor Vorstenlandsche Tabak, een organisatie van koloniale planters. Het was een hele tour om daar te mogen werken, want enkele planters hadden lucht gekregen van Thungs ideologische opvattingen. Thung kon er werken als hij zou zwijgen over politiek. Dat heeft vervolgens ook gedaan. In de loop der tijd is hij zich ook steeds meer als een koloniaal gaan gedragen bovendien…’
Vertel.
‘In het blad voor tabaksplanters schreef Thung een artikel over hoe bepaalde virussen zich via onkruid konden verspreiden. Hij gaf planters tips over hoe ze het onkruid konden weghalen. Thung schreef dat dit niet zo veel hoefde te kosten, je kon hiervoor kinderen, van twaalf jaar, inzetten. Hij pleitte in dit artikel dus voor kinderarbeid.’
‘Thung kreeg, vanwege zijn Nederlandse opleiding, een goed salaris, 1100 gulden per maand, net als de witte Nederlanders. Indo-Europeanen kregen een lager salaris, tussen de 400 en 500 gulden. Javanen ten slotte verdienden tussen een tientje en honderd gulden. Er was een duidelijk rassenonderscheid, als het ging om belonen. Thung had ook veel Javanen in dienst. Een chauffeur, een kok, een meisje voor de kinderen. Hij ging zich, en dat was denk ik onvermijdelijk, koloniaal gedragen.’
Heeft hier later nog kritisch op gereflecteerd? Of op zijn linksere positiekeuze in zijn studententijd?
‘Nee, Thung was heel flexibel voor zichzelf, hij was niet een hele principiële persoon. Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd voerde hij een middenkoers. Hij zei tegen de witte Nederlanders dat ze meer begrip moesten hebben voor de Indonesische positie, maar tegelijkertijd kwam hij ook op voor de Chinezen. Voor de Chinezen was de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog een moeilijke tijd. Veel Indonesiërs beschouwden de Chinezen als de handlangers van de Nederlanders. Dat was niet helemaal terecht. Maar het leidde wel tot discriminatie van en geweld tegen Chinezen.
´Veel Indonesiërs beschouwden de Chinezen als handlangers van de Nederlanders´
‘Aan het nieuwe Indonesië heeft Thung trouwens een belangrijke bijdrage geleverd. Hij heeft de landbouwfaculteit opgezet van de Universiteit van Indonesië in Bogor. Een van zijn leerlingen, Tojib Hadiwidjaja, werd later rector van deze universiteit en minister van Landbouw van Indonesië. Thung is bovendien in 1956 nog een jaar gasthoogleraar op deze universiteit geweest.’
De Chinezen hadden in de koloniale tijd een betere positie dan de Indonesiërs. Hoe veranderde hun positie toen de Nederlanders eind 1949 de soevereiniteit overdroegen aan de Republiek Indonesië?
‘Zeker in eerste instantie verslechterde hun positie. De Chinezen, Indo-Europeanen en zelfs aan de Nederlanders werd na de soevereiniteitsoverdracht de keuze voorgelegd om Indonesiër te worden. Maar ze moesten wel hun andere paspoort opgeven. Je kon niet én Indonesiër én Nederlander zijn, of én Indonesiër én Chinees. Het was of-of. Vrijwel alle Nederlanders, twee derde van de Indo-Nederlanders en ongeveer de helft van de Chinezen wilden daarom geen Indonesiër blijven.
‘Halverwege de jaren vijftig, tijdens de zogenoemde Konfrontasiepolitiek, kozen veel Nederlanders, Indo-Europeanen en Chinezen die wel voor het Indonesische staatsburgerschap hadden gekozen er alsnog voor om hun koffers te pakken, omdat ze door president Soekarno als zondebok werden bestempeld. Chinezen werden fysiek aangevallen en soms voor de rechter gesleept, omdat ze geldwoekeraars zouden zijn. Veel Chinezen vertrokken naar China, anderen naar Nederland. Daarom kreeg Nederland vanaf de jaren vijftig zo veel Chinees-Indonesische restaurants. Nog steeds worden Chinezen in Indonesië gediscrimineerd. Elke keer als er onrust is in het land worden Chinezen aangevallen. Tegelijkertijd spelen rijke Chinezen nog een steeds een belangrijke rol in de Indonesische economie. Maar dat is een kleine groep. De meeste Chinezen in Indonesië zijn helemaal niet zo rijk.’
Voelde Thung zich Chinees, Indonesiër of Nederlander?
‘Alle drie, denk ik. Hij bleef zich altijd verdiepen in de Chinese cultuur. Hij had zijn studie in Wageningen ook tijdelijk stopgezet, om in Leiden sinologie en filosofie te studeren. Thung was trots op zijn Chinese wortels, maar vond ook dat Chinezen zich moesten ontwikkelen. Ze konden leren van westerse wetenschap, hij stelde een symbiose voor.
‘Het grootste deel van zijn leven heeft Thung in Nederland gewoond en gewerkt. Hij voelde een band met Indonesië, maar ik denk dat hij zich toch net een beetje meer Nederlander voelde.’
En voelde Thung zich ook een wereldburger? De titel van uw boek is namelijk ‘Tussen de vier zeeën zijn wij allen broeders’, een citaat van Confucius dat Thung graag aanhaalde.
‘Voor Thung betekende het wereldburgerschap in de eerste plaats dat wetenschappers over de hele wereld contact hadden met elkaar. Hij vond tijdens de Koude Oorlog dat westerse wetenschappers ook in contact moesten blijven met wetenschappers uit de Sovjet-Unie en China. Hij stond een detente voor en maakte zich grote zorgen over het gevaar van kernwapens.’
‘In 1960 overleed Thung plotseling, aan de gevolgen van een hartaanval. Dat was tijdens een bijeenkomst van de plaatselijke Rotary in Wageningen, waar de Nederlandse staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Hans van Houten een verhaal hield. Vlak voor zijn dood hield Thung een vurig pleidooi voor ontwapening, een cri de coeur. Mogelijk werd die hartenkreet hem fataal.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!