‘Racisme blijft bestaan omdat mensen ervoor kiezen het niet te zien.’ Anne-Ruth Wertheim is bioloog en werkte de theorieën over racisme van haar vader verder uit. Bij antisemitisme speelt nog iets anders mee. ‘Dat neemt mede toe omdat de definitie is uitgebreid, waardoor alle mensen die opkomen voor de Palestijnen, verdacht worden.’
Anne-Ruth Wertheim (1934) studeerde biologie aan de Universiteit van Amsterdam en was jarenlang biologiedocente. Daarna leverde ze als onderzoeker en publicist belangrijke bijdragen aan het analyseren van racisme. Haar jeugd in het koloniale Nederlands-Indië, haar tijd als Joodse gevangene in een jappenkamp, en de theorieën van haar vader, de beroemde socioloog Wim F. Wertheim, waren bepalend voor de kijk die ze ontwikkelde op ongelijkheid en discriminatie.
Waar komt uw betrokkenheid bij racisme vandaan?
‘Mijn jeugd in Nederlands-Indië heeft mijn denken over racisme fundamenteel gevormd. Ik groeide op in een koloniale samenleving waar witte Nederlanders bovenaan stonden, Indonesiërs onderaan, en de Chinese gemeenschap daar ergens tussenin. Dat voelde als vanzelfsprekend – totdat de Japanners binnenvielen in 1942.
Van de ene op de andere dag veranderde toen alles. Wij, de Nederlanders, werden gevangengenomen en opgesloten in interneringskampen, de mannen apart van de vrouwen en kinderen. Plotseling waren wij de onderdrukten. In de kampen zagen we hoe de machtsstructuren binnen de samenleving zich in een heel nieuwe vorm herhaalden. Mensen die voorheen bevoorrecht waren, moesten zich ineens onderwerpen aan anderen. Dat heeft mijn blik op hoe macht en racisme werken enorm beïnvloed.
Halverwege de oorlog begonnen de Japanners, in navolging van hun bondgenoot nazi-Duitsland, Joodse gevangenen apart te zetten. Mijn zus, broertje en ik zaten met onze moeder in een vrouwenkamp, onze vader in een mannenkamp. Mijn vader was Joods, mijn moeder niet. Wij waren dus half-Joods, en de Japanners dreigden ons zonder onze moeder over te plaatsen naar een Joods kamp. Mijn moeder moest zich voordoen als Jodin om bij ons te kunnen blijven. Wij zijn toen samen met haar naar een Joods kamp getransporteerd dat erger was dan het kamp waar we uit kwamen, maar minder erg dan de kampen van de nazi’s in Europa. Na de oorlog bleek dat vrijwel onze hele familie in Europa was vermoord tijdens de Holocaust. Mijn Joodse grootouders hebben zelfmoord gepleegd op de dag dat Nederland capituleerde voor de nazi’s. Deze ervaringen hebben mijn denken over racisme diepgaand gevormd. Ik heb van jongs af aan ervaren wat het betekent als je identiteit je leven bepaalt.’
‘Veel docenten moesten lesgeven aan hoger opgeleide vluchtelingen – bijvoorbeeld Iraanse ingenieurs en artsen. Dat gaf frictie’
Uw vader, de socioloog Wim F. Wertheim (1907-1998), was de eerste wetenschapper die verschillende verschijningsvormen van racisme onderscheidde. Kunt u toelichten om welke vormen dat ging?
‘Als kind en jongere in Europa ervoer mijn vader zelf de discriminatie die Joden ondergingen. Later, als volwassene in het koloniale Nederlands-Indië, werd hij geconfronteerd met twee uiteenlopende vormen van ongelijkheid. Hij zag hoe de Indonesische bevolking werd uitgebuit en neergezet met denigrerende stereotypen, terwijl de Chinese handelsminderheid leed onder een racisme dat sterk leek op het antisemitisme uit zijn jeugd. Mijn vader onderscheidde op grond hiervan twee vormen: Allereerst het uitbuitingsracisme, dat gebaseerd is op neerkijken, minachting en een gevoel van superioriteit. Dit zagen we in het kolonialisme, waar witte overheersers geloofden dat zij ‘beschaving’ brachten naar ‘primitieve’ volkeren. Daarnaast constateerde hij dat er sprake was van concurrentieracisme, dat voortkomt uit jaloezie, wantrouwen en angst. Dit treedt op wanneer een onderdrukte groep economisch sterker wordt en als bedreiging wordt gezien door de dominante groep. Later ben ik deze verschillende vormen van racisme verder gaan uitwerken en toepassen op de hedendaagse situatie.’
U heeft hierbij steeds de rol benadrukt die jaloezie kan spelen bij racisme. Hoe kwam u tot dat inzicht?
‘Dat besefte ik pas echt toen ik in de jaren negentig in de volwasseneneducatie werkte. Ik deed vanuit een vormingscentrum in Uddel onderzoek naar docenten die taalles gaven aan migranten en vluchtelingen. Verschillende onderwijsinstellingen in Oost Nederland waren met een vergelijkbaar initiatief gekomen. Hun docenten gaven aan dat ze zichzelf steeds vaker betrapten op racistische gedachten. Ze zeiden dingen als: ‘Als een cursist iets negatiefs doet, denk ik meteen: oh ja, dat is weer een Iraniër, een Ethiopiër, of een andere groep.’ Ze wisten dat dit fout was, maar ze konden het niet helpen. Ze vroegen ons centrum om dit te onderzoeken. Ik observeerde lessen en zag een patroon: de negatieve gevoelens van de docenten waren niet alleen gebaseerd op neerkijken, maar ook op jaloezie. Veel docenten moesten namelijk lesgeven aan hoger opgeleide vluchtelingen – bijvoorbeeld Iraanse ingenieurs en artsen. Dat gaf frictie. De docenten probeerden hun autoriteit te benadrukken en sommigen gingen bewust strengere regels hanteren tegenover deze cursisten. Wat eerst een individueel vooroordeel leek, werd een collectief patroon van uitsluiting. Mensen denken niet graag na over jaloezie. Er wordt veel gesproken over jaloezie zelf, maar zelden over het doelwit ervan, die de agressie van de jaloerse moet ondergaan.
Ik besprak dit met mijn vader – hij leefde toen nog – en vroeg hem: ‘Kan het niet zo zijn dat dit concurrentieracisme alleen maar zal toenemen?’ Want op dat moment ging het om hoogopgeleide vluchtelingen, maar uiteindelijk zouden ook de kinderen en kleinkinderen van gastarbeiders hoger opgeleid raken. Dat zou jaloezie alleen maar versterken.
Mijn vader vond dat razend interessant. Hij was toen bezig met een stuk voor De Gids en nam deze gedachte erin op. Zonder bronvermelding, overigens – daar was ik toen behoorlijk boos over. Maar goed, hij zag mij natuurlijk niet als sociologe, want ik was immers biologe! Maar dit idee had ik wel degelijk zelf bedacht.’
In uw latere publicaties stelde u vast dat racisme in onze samenleving steeds meer de vorm van concurrentieracisme aanneemt. Hoe verklaart u dit?
‘Racisme verandert van karakter. Het gaat niet meer alleen om neerkijken, maar steeds meer om jaloezie. De oude koloniale structuren zijn aan het verdwijnen en dat betekent dat minderheden niet langer in de traditionele ondergeschikte positie zitten. En dat roept weerstand op. Maar dat inzicht wil maar niet doordringen.
Jarenlang schreef ik over de verschuiving van uitbuitingsracisme naar concurrentieracisme. En toen kwam in 2022 het Sociaal en Cultureel Planbureau met het rapport Gevestigd, maar niet thuis. Hieruit bleek dat kinderen van migranten meer discriminatie ervaren dan hun ouders. Meer participatie aan de samenleving betekende volgens het SCP meer blootstelling aan uitsluiting. Ik dacht: ‘Eindelijk! Dit bevestigt precies wat ik al die tijd beweer!’
‘Wie mag beslissen wat een Nederlandse traditie is? De gevestigde groep wil niet dat ‘nieuwkomers’ dat meebepalen’
‘Om in dit verband te begrijpen in welke dynamiek racisme zich ontwikkelt is ook een theorie interessant die mijn vader had ontwikkeld over de emancipatie van minderheden. Hij onderscheidde daarbij drie fasen: de eerste fase is ‘wij ook’, waarin een minderheidsgroep streeft naar gelijke rechten en toegang tot dezelfde mogelijkheden als de dominante groep. In deze fase gaat het vooral om erkenning en integratie in de samenleving. Vervolgens komt de fase van ‘wij alleen’, waarin de groep zichzelf wil definiëren en afbakenen, soms ten koste van andere minderheidsgroepen. De derde en laatste fase is ‘wij allemaal samen’, een utopische situatie waarin volledige gelijkwaardigheid is bereikt en waarin verschillende groepen elkaar niet langer als concurrenten zien, maar als deel van een gedeelde samenleving. Sommige mensen zitten nog duidelijk in de tweede fase en richten zich exclusief op de eigen groep, terwijl anderen menen dat echte emancipatie pas in fase drie plaatsvindt, wanneer solidariteit met andere onderdrukte groepen vanzelfsprekend wordt.’
Concurrentieracisme manifesteert zich dan niet alleen in termen van geld of banen, maar ook in culturele macht?
‘Jazeker. Kijk naar de Zwarte Piet-discussie. Mensen denken dat het alleen gaat om neerkijken. Maar ik geloof dat het echte probleem zit in de strijd om wie bepaalt wat ‘Nederlandse cultuur’ is. Het gaat om de machtsstrijd over nationale identiteit. Wie mag beslissen wat een Nederlandse traditie is? De gevestigde groep wil niet dat ‘nieuwkomers’ dat meebepalen. Dat is puur concurrentieracisme.’
‘Racisme activeert dezelfde beloningsmechanismen in de hersenen als verslavingen’
Om racisme beter te begrijpen is het volgens Wertheim van belang te begrijpen dat racisme ook psychologisch verslavend kan zijn. ‘Het geeft mensen een gevoel van groepsidentiteit. Denk aan hoe pesten werkt: een groep voelt zich hecht door zich samen tegen één persoon te keren. Racisme werkt precies zo. Het versterkt het gevoel dat je ergens bij hoort door je samen tegen een gemeenschappelijke vijand te keren. Racisme activeert dezelfde beloningsmechanismen in de hersenen als verslavingen. Het idee dat je ‘beter’ bent dan een ander, of dat je samen met een groep tegen een buitenstaander bent, geeft een euforisch gevoel. Daarom is racisme zo moeilijk uit te roeien.’
Dat racisme moeilijk te bestrijden is, verklaart Wertheim ook nog met een andere theorie van haar vader. ‘Dat is de theorie van ‘het niet-weten’, of misschien beter ‘het niet willen weten’. Sommige dingen worden bewust genegeerd. Racisme blijft bestaan omdat mensen ervoor kiezen om het niet te zien. Dit mechanisme zie je overal terug: in de manier waarop Nederlanders hun koloniale verleden verdringen, of hoe institutioneel racisme wordt gebagatelliseerd.’
Hoe ziet u de recente aandacht voor antisemitisme?
‘Antisemitisme is natuurlijk nooit weggeweest uit Europa. Als ik daar in de gesprekken met mijn vader luchtig over deed, zei hij altijd: onderschat het niet! Hij heeft zelf nooit naar Israël willen gaan, zolang de Israëliërs de oorspronkelijke bewoners, de Palestijnen, zo bleven behandelen. Zodra dat zou veranderen, wilde hij daar een paar hele goede vrienden opzoeken, die er na de Tweede Wereldoorlog waren gaan wonen. Maar zo ver is het nooit gekomen, en in 1998 stierf hij. Daarna is het de Israëliërs geleidelijk aan gelukt om het begrip antisemitisme steeds verder op te rekken door daarin iedere kritiek over hoe zij de Palestijnen behandelen op te nemen. Ik denk dat het niet de aandacht voor het antisemitisme is die is toegenomen, maar de uitbreiding van het begrip zelf, waardoor alle mensen die opkomen voor de Palestijnen, verdacht worden gemaakt. En dat gaat gepaard met een verontrustende toename van de islamofobie.
Overigens vind ik het zo gek dat heel weinig mensen lijken te zien hoezeer antisemitisme en islamofobie op elkaar lijken. Er wordt altijd gedaan alsof het één zo ongeveer het tegenovergestelde is van het ander. Maar antisemitisme en islamofobie hebben meer overeenkomsten dan verschillen. En vooral hebben ze alle twee veel gemeen met het concurrentieracisme. Niet het neerkijken en de minachting staan centraal, maar jaloezie, wantrouwen en angst. De massamoord op de Europese Joden heeft echt niet kunnen plaatsvinden omdat er zo op ze werd neergekeken, integendeel. En ook bij de toegenomen islamofobie gaat het eerder om wantrouwen en angst dan om onderschatting.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!