Jan Luiten van Zanden onderzoekt in Dochters van Lucy de verhouding tussen mannen en vrouwen vanaf het ontstaan van de eerste mens, ongeveer 3,2 miljoen jaar geleden. De gebieden waar vrouwen meer zeggenschap hebben, maakten pas laat de overgang van agrarisch naar stedelijk, merkt Thomas von der Dunk op in zijn recensie.
Het is dankzij de vondst van haar vrijwel complete skelet in 1974 de oudste vrouwelijke mensachtige van wier bestaan wij weten, ze leefde meer dan een half miljoen jaar geleden in het huidige Ethiopië, en ze noemden haar Lucy.
Nee: dat was niet de naam die haar ouders haar ooit gaven. Die zij gaven weten we niet, if any. Bij dit soort namen moet ik daarom altijd denken aan dat aardige Ikje in de NRC van jaren terug, naar aanleiding van het aanspoelen van een dode bultrugwalvis op Texel in 2012. Een moeder vertelt erover aan haar zesjarige zoontje, en sluit af met de woorden: ‘en zij heet Johanna.’ Daarop zet jongetje grote ogen op: ‘Hoe weten ze dat?’
Over de even fictieve dochters van Lucy heeft Jan Luiten van Zanden, emeritus hoogleraar sociaaleconomische geschiedenis in Utrecht, nu een aardig en zeer leesbaar boekje geschreven: over de maatschappelijke positie van vrouwen (in relatie tot die van mannen) wereldwijd sindsdien. Nu, niet helemaal wereldwijd, de auteur beperkt zich nadrukkelijk tot Eurazië. De andere continenten, Afrika, Amerika en Australië laat hij er zeer bewust buiten.
En de eerste half miljoen jaar na de dood van ‘Lucy’ laat hij gemakshalve ook maar buiten beschouwing, want daar weten we niet zo bijster veel van. In dat opzicht moet de ondertitel De geschiedenis van de vrouw-man-verhouding vanaf de eerste vrouw met een korreltje zout genomen worden, Het gaat om, pakweg, de laatste tienduizend jaar of iets meer (we kijken niet op een eeuwtje minder): vanaf de overgang van een (sterk nomadische) samenleving van jagers en verzamelaars naar een sedentaire van landbouwers, en vervolgens de opkomst van de stad. Een ontwikkeling die in de diverse delen van dat immense Euraziatische continent op een heel verschillend moment plaatsvond, met vele eeuwen ertussen, en in sommige uithoeken zelfs tot het binnendringen van buitenstaanders feitelijk nooit.
De positie van de vrouw: Luiten van Zanden opent met de beschrijving van een situatie van extreme ongelijkheid die in Nederland ondenkbaar zou zijn. Een situatie, die het absolute tegendeel van emancipatie belichaamt: een gearrangeerd kindhuwelijk op het platteland in Afghanistan, van een jong meisje met een veel oudere man, vaak met een leeftijdsverschil van een generatie.
Uitgangspunt vormt een foto die in 2006 in The New York Times verscheen, en zo’n paar toont, op hun trouwdag, als beiden elkaar voor het eerst ontmoeten: een man van veertig en een meisje van elf, die nu zijn tweede vrouw werd (náást zijn eerste, dus niet in successie). Het omgekeerde, een volwassen vrouw van veertig die een jongetje van tien trouwt, zien we nooit. En zijn kernvraag is, waar dat verschil vandaan komt, want dat contrast – zo zijn stelling – is al eeuwenoud.
Zeven factoren
De aspecten die, zeker in optelsom, in een samenleving bijna ‘garant’ staan voor extreem ongelijke machtsverhoudingen, voor een situatie waarin vrouwen weinig over hun leven te zeggen hebben, zijn volgens Luiten van Zanden eigenlijk steeds dezelfde. Het heeft alles te maken met de culturele normen rondom huwelijk en voortplanting.
Ten eerste kindhuwelijken, met een groot leeftijdsverschil tussen man en vrouw. Die meisjes hebben daardoor geen of amper scholing genoten en verdwijnen voor de rest van hun leven binnenshuis; zie de huidige praktijk van de Taliban. Hoe geringer daarentegen binnen een samenleving gemiddeld dit leeftijdsverschil, hoe geëmancipeerder meestal de vrouw.
Elk voor zich afzonderlijk is het effect van deze zeven factoren niet zo groot
Ten tweede een hoog kindertal daarna, die ook het ontplooien van andere activiteiten of zelfontwikkeling in de weg staat: de vrouw als broedmachine, die daarbuiten geen enkel beroep kan uitoefenen en daarmee voor haar levensonderhoud volledig van haar man afhankelijk is.
Ten derde het arrangeren van het huwelijk, waarbij de partners niet op basis van liefde trouwen, maar hun ouders daarover beslissen en zo in feite families met elkaar trouwen, op basis van materiële belangen, met bijbehorende regelingen inzake een bruidsschat.
Ten vierde, in samenhang daarmee, de voorkeur voor neef-nicht-verbintenissen, zodat het kapitaal binnen de familie blijft, wat de keuzevrijheid vanzelfsprekend zeer sterk beperkt.
Ten vijfde polygamie, waarbij meerdere vrouwen om de gunst van hun gemeenschappelijke echtgenoot moeten concurreren. Ook daarvoor geldt: het omgekeerde, een vrouw met meerdere mannen, komt maar zeer zelden voor.
Ten zesde driegeneratiehuishoudens, de tegenpool van het fameuze Nederlandse kerngezin: een nieuw getrouwd stel begint niet een nieuw eigen huishouden, maar trekt in bij de ouders van de man, met als gevolg dat diens vrouw al snel ook nog eens in een ondergeschikte positie ten opzichte van haar schoonvader belandt.
En ten zevende het feit dat inderdaad elke vrouw trouwt en veel kinderen krijgt. Met een ongetrouwde vrouw is daar ‘dus’ iets mis. In West-Europa is het daarentegen heel gebruikelijk dat vrouwen ook boven de dertig nog ongetrouwd (en kinderloos) zijn: iedereen heeft ze in de familie, daar is dus niets mee mis.
Elk voor zich afzonderlijk is het effect van deze zeven factoren niet zo groot, maar tezamen genomen – en meestal treedt een aantal ervan tegelijk op – hebben ze een duidelijk negatief effect op de positie van de vrouw.
Autoritaire staat
Deze patriarchale verhoudingen – waarbij dus ook het hoofd van de hele familie over alle leden, ook de jongere mannelijke beschikt – resulteren zo in autoritaire verhoudingen op microniveau. Dat gaat vaak samen met autoritaire verhoudingen op macroniveau: van de samenleving als geheel. Het gaat niet alleen daarmee samen, het bevordert elkaar wederzijds, niet alleen omdat het één de acceptatie van het ander makkelijker maakt.
Een autoritaire staat, zo Luiten van Zanden, is al snel een staat met een agressief karakter, zowel naar binnen als naar buiten toe. De staatsmacht is daarmee sterk gebaseerd op (fysiek) geweld. En zoiets is meestal weinig bevorderlijk voor gelijke genderverhoudingen, integendeel. Leger en politie zijn, omdat politieke macht vanouds op lichamelijke kracht was gebaseerd, traditioneel mannenbolwerken, en dat werkt nog steeds door, ook al wordt in een tijdperk van drones en computerhacks zelden nog een militair conflict door fysieke krachtpatserij gewonnen, en is dus de ‘logica’ van die ongelijkheid feitelijk achterhaald. Maar maatschappelijke patronen, met de onderliggende waarde-oordelen en opvattingen over wat ‘normaal’ (en dus vanzelfsprekend) is, zijn taai.
Geografische verschillen
Dat verklaart ook de hardnekkige duurzaamheid van de verschillen in de genderverhoudingen in geografisch opzicht. Luiten van Zanden doet de interessante constatering dat niet alleen aan het Europese westelijk uiteinde van het Euraziatische continent, maar ook aan het oostelijk uiteinde ervan vrouwen vanouds een veel zelfstandiger positie innemen dan in het uitgestrekte gebied ertussenin: in Japan, Indochina, Indonesië. Daar, in de geografische periferie van Eurazië, in West en in Oost, hebben vrouwen meer agency, zoals dat met een dure Engelse term heet: veel meer zeggenschap over hun eigen (familie)leven dan in de landen ertussenin. In dat verschil is er volgens hem niet alleen een groot verschil tussen India en Indonesië, maar ook tussen China en Japan – twee landen die we in het Westen nogal geneigd zijn als een paar te zien, als een megaversie van het koppel Zwitserland en Oostenrijk (die in feite overigens ook in veel opzichten juist elkaars tegendeel vormen).
Juist in het oude kerngebied, het gebied van de fameuze Zijderoute, is de genderkloof nog steeds het sterkst
Die constatering inzake de geografische genderverhoudingen koppelt Luiten van Zanden aan de historische ontwikkeling. Het is opvallend dat de gebieden waar de vrouw meer agency heeft, pas relatief laat tot ontwikkeling zijn gekomen en pas veel later de omslag van een agrarische naar een stedelijke samenleving hebben gemaakt: West-Europa veel later dan het Middellandse Zeegebied, en zeker dan het Midden-Oosten, Indonesië veel later dan India, Japan veel later dan China. Juist in het oude kerngebied, het gebied van de fameuze Zijderoute, is de genderkloof nog steeds het sterkst: in het gebied waar in de Oudheid de eerste ‘hogere’ beschavingen ontstonden: Egypte, Mesopotamië, Perzië, Noord-India en China. Hier kwamen de eerste krachtige, autoritaire staten tot bloei, en dat maakte aan de relatieve gelijkheid van man en vrouw tijdens de prehistorie een einde.
Antieke Rome
En anders dan velen bij ons misschien denken, die de Grieken en Romeinen als de grondslag van ‘onze’ hedendaagse Europese beschaving beschouwen, zette die negatieve ontwikkeling zich vervolgens ook in die richting voort, zodra ook de Grieken (met Alexander de Grote) en de Romeinen (met keizer Augustus) autoritaire staten gingen bouwen. In het antieke Rome was de vrouw nagenoeg rechteloos. In dat opzicht is het veelzeggend wat er vanaf de vijfde eeuw gebeurde: in het Oosten, met de Byzantijnen, hield het keizerrijk stand, in het Westen volgde met de Grote Volksverhuizing een implosie. In het Oosten hield zo de sterke staat stand, met bijbehorende ongelijke genderverhoudingen. In het Westen had men eeuwenlang zwakke staten, waarbinnen – conform de veel oudere Keltische en Germaanse zeden – vrouwen een veel zelfstandiger positie innamen. In de vijftiende en zestiende eeuw nemen zij zelfs een heel belangrijke rol in het economische leven in; in de zeventiende ook in de Nederlandse Republiek. Het is niet toevallig dat de opkomst van het autoritaire koninklijke absolutisme – Lodewijk XIV in Frankrijk – een tijdelijke terugslag betekent.
Tot slot iets over het heel gevoelige thema van religie. De patronen die de auteur constateert zijn op zich veel ouder dan de opkomst van christendom, islam, hindoeïsme of boeddhisme. Die patronen zijn dus zeer hardnekkig. Religieuze oer-opvattingen van deze wereldgodsdiensten spelen zeker een rol, maar ze evolueren ook mee met het gebied waar de godsdienst aanhangt vindt. Het christendom ziet er daardoor rond de Noordzee tot op de dag van vandaag veel minder autoritair uit dan in het gebied waar het is ontstaan, en dat bepaalt nu mondiaal het imago. Ook de islam ziet er in Indonesië of Marokko anders uit dan in Afghanistan of op het Arabisch schiereiland. Gezien de beperkte (maar daarmee leesbaar gehouden) lengte van het boekje – vijftienduizend jaar mensheid in honderdvijftig pagina’s – is de auteur soms te summier in zijn uitleg. Ook vallen er op tal van punten best tegenvoorbeelden te noemen. Maar zijn boekje geeft vele aanzetten tot verdere overdenking.
Jan Luiten van Zanden, Dochters van Lucy, Uitgeverij Prometheus, 192 blz., €20,99
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!