In 2024 valt discriminatie door banken en financiële instellingen op, meldt het College voor de Rechten van de Mens (CvdRM). Het openen van rekeningen wordt geweigerd en betalingen geblokkeerd.
Vorig jaar ontving het College 62 meldingen van deze aard, een relatief laag aantal op een totaal van 1.857 meldingen. Toch kwam deze vorm van discriminatie in voorgaande jaren niet zo specifiek naar voren. Het instituut besteedt er daarom uitgebreid aandacht aan en publiceerde eerder deze week een nieuw toetsingskader om instanties te helpen de juiste keuze te maken.
‘Het College oordeelde in meerdere zaken dat er sprake was van discriminatie op grond van ras of nationaliteit’, staat in het persbericht. Zo ging het bijvoorbeeld om een overboeking naar een persoon met een Arabische naam, waarbij de bank om meer informatie over deze persoon vroeg. Of een overboeking naar een persoon in Palestina, die door een Duitse tussenbank werd geweigerd en door de Nederlandse bank niet nader werd onderzocht.
Financiële instellingen nemen dit soort maatregelen op basis van risicoprofilering, legt het College uit. ‘Maar dit brengt grote risico’s op discriminatie met zich mee. Criteria zoals huidskleur, migratieachtergrond of een bepaalde herkomst zijn niet toegestaan. Maar ook criteria zoals taalvaardigheid, postcodegebied, religie of inkomenshoogte kunnen verboden zijn, omdat ze vaak verband houden met migratieachtergrond of etniciteit’, aldus de instelling.
Volgens het College moeten instanties die risicoprofilering gebruiken meer doen om discriminatie op grond van ras en nationaliteit te voorkomen. Daarom bracht het op 28 januari een nieuw toetsingskader risicoprofilering uit, bedoeld voor overheidsinstanties maar ook voor private bedrijven zoals banken.
Instanties en bedrijven moeten volgens dit kader twee toetsen uitvoeren voordat ze een risicoprofilering toepassen: een criteriatoets, waarbij wordt gekeken naar onderscheid op grond van ras of nationaliteit, en een rechtvaardigingstoets. Bij deze laatste moet de vraag worden gesteld of het doel van het onderscheid legitiem is en de profilering daartoe geschikt, noodzakelijk en proportioneel is.