De kans dat hoogbegaafd op school wordt opgemerkt, is aanzienlijk groter bij witte jongens dan bij meisjes met een niet-westerse achtergrond.
Dit blijkt uit een rapport van de onderzoeks- en ontwikkelingsorganisatie Scaliq, dat in samenwerking met de Gelijke Kansen Alliantie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is opgesteld.
Bovendien is de kans op signalering kleiner voor bepaalde groepen. Meer dan de helft van de jongens met een zeer hoog IQ is gesignaleerd, terwijl bijna twee derde van de meisjes met een vergelijkbaar IQ nog niet door hun leerkracht is opgemerkt.
Niet-westerse migratieachtergrond
Het onderzoek toont ook aan dat de geboorteplaats van een kind een aanzienlijke rol speelt. Bij leerlingen met een IQ in de bovenste 20 procent wordt een derde van de kinderen van Nederlandse of Europese herkomst als mogelijk (hoog)begaafd gezien, terwijl dit voor leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond slechts voor een op de vier geldt.
Opvallend is dat kinderen uit Azië (zonder Turkije) vaker als hoogbegaafd worden herkend (53 procent), terwijl kinderen uit Afrika, Turkije, Suriname en de Cariben in 34 procent van de gevallen worden opgemerkt. Dit verschil toont hoe belangrijk de rol van de docent is, omdat de leerlingen in alle groepen even slim zijn.
Ook de sociaaleconomische status van het gezin blijkt van belang te zijn. Kinderen uit kansarme omgevingen of met een lage sociaal-economische status worden minder snel herkend als hoogbegaafd. Scaliq concludeert dat dit kan leiden tot ongelijke kansen:
‘Als je uit een ‘7-vinkjes’ gezin komt en zelf ook een jongen bent, is de kans dat je als hoogbegaafd (met een IQ van 130 of hoger) wordt gesignaleerd door je leerkracht 60 procent. Maar als je bijvoorbeeld een hoogbegaafd meisje bent, geboren in Turkije of Eritrea, dat de Nederlandse taal nog niet goed beheerst en opgroeit in een kansarme omgeving, is die kans slechts 15 procent’, aldus Scaliq.
Daarnaast kan de geboortedatum invloed hebben, omdat oudere kinderen in de klas vaak sneller als ‘gewoon slimmer’ worden gezien, waardoor hun begaafdheid kan worden onderschat.
Het signaleren van hoogbegaafdheid is cruciaal om het onderwijs beter af te stemmen op deze kinderen. Sofie van de Waart, onderwijsspecialist bij de Gelijke Kansen Alliantie, legt in het AD uit dat het niet signaleren kan leiden tot gedragsproblemen. Door onder hun niveau te werken, kunnen problemen zoals depressie en verslaving ontstaan. Hoogbegaafde kinderen voelen zich vaak niet begrepen en raken eenzaam, benadrukt ze.