Moslims in India zijn opnieuw het slachtoffer van hindoe-extremistisch geweld. Aanleiding van de recente geweldsgolf is de tegenvallende verkiezingsuitslag van de hindoe-nationalistische BJ-partij van premier Narendra Modi, die nu niet langer beschikt over de absolute meerderheid in het parlement.
Vorige week werd een 35-jarige moslim, Mohammad Fareed, in Aligarh in de Indiase deelstaat Uttar Pradesh, door een groep hindoe-extremisten op brute wijze gelyncht. Dit incident, vastgelegd door omstanders, liet de lokale moslimgemeenschap geschokt en bang achter. Ook in andere deelstaten hebben hindoe-extremisten moslims aangevallen. Zoals in Nhan, waar islamitische bedrijven werden aangevallen en geplunderd op grond van valse beschuldigingen. Of in Madhya Pradesh, waar de huizen van moslims werden aangevallen en gesloopt vanwege ‘vermoedens’ dat daar rundvlees was opgeslagen.
Oppositiepartijen beschouwden de verkiezingsuitslag van 4 juni als een overwinning voor het secularisme. Maar historicus en politiek wetenschapper Ali Khan Mahmudabad, werkzaam aan de Ashoka University in New Delhi, zet hier zijn vraagtekens bij. Het hindoe-extremisme is nog steeds een sterke maatschappelijke kracht in India, vertelt hij aan de Arabische zender Al Jazeera. Hij waarschuwt dat islamofoob geweld waarschijnlijk zal toenemen, als afleidingsmanoeuvre voor de economische problemen waarmee India kampt.
De aanvallen zijn een reactie op de verkiezingsuitslag en dienen als boodschap dat hindoe-nationalistische groepen hun macht niet opgeven. De oppositiepartijen zijn te passief en spreken zich nauwelijks uit tegen het islamofobe geweld. ‘De stilte van de oppositieleiders over de aanvallen op de moslims is oorverdovend’, zegt Nadeem Khan van burgerrechtenorganisatie Association for Protection of Civil Rights (APCR) tegen Al Jazeera.