Immigratiedienst IND moet de verblijfsvergunning van Sahar Hossini laten ingaan vanaf 2018 en niet pas vanaf 2022. Het is onterecht dat de dienst zo lang niet heeft geloofd dat Hossini bekeerd was tot het christendom. Dat heeft de rechter in Amsterdam bepaald.
Hossini kwam in 2011 met haar moeder en broertje vanuit Iran naar Nederland. Ze diende een asielvraag in, die in 2012 is afgewezen. Ook twee latere asielaanvragen wees de IND af. In de Kanttekening vertelde ze dinsdag haar verhaal. In dat artikel kwamen ook haar advocaat, Vluchtelingenwerk en andere deskundigen aan het woord.
Hossini beriep zich sinds 2012 op haar bekering tot het christendom als reden waarom ze niet veilig kon terugkeren naar Iran. De immigratiedienst vond haar bekeringsverhaal echter ongeloofwaardig. Tot maart 2022: toen kreeg Hossini verrassend een verblijfsvergunning.
Ze stelt echter dat haar situatie de laatste elf jaar onveranderd is, en dat de IND haar bekeringsverhaal dus ook al in 2012 had moeten geloven. Daarom sleepte ze de dienst voor de rechter. Vrijdag deed de rechter uitspraak, en stelde Hossini in het gelijk.
Volgens de rechter is het onterecht dat de IND Hossini zo lang niet geloofde. In 2018 deed Hossini mee aan een toneelstuk, waarover media in binnen- en buitenland onder andere in het Perzisch berichtten op 5 juni van dat jaar. De rechter acht daarom dat haar bekering tot het christendom in Iran vanaf die datum bekend was.
Dus kon Hossini volgens de rechter in ieder geval vanaf dat moment niet meer veilig terugkeren naar Iran. De verblijfsvergunning gaat in vanaf 5 juni 2018, maar de rechtbank stelt dat de IND vrij is om de vergunning nog eerder te laten ingaan.