Nu steeds meer islamitische landen het vredesplan van Trump steunen worden er harde onderhandelingen gevoerd tussen Hamas en Israël. Daarbij gaat het onder meer over de vrijlating van Marwan Barghouti, beter bekend als de Palestijnse Mandela, zo meldt de Italiaanse krant La Repubblica.
De Israëlische minister-president Benjamin Netanyahu wil niet dat Barghouti vrijkomt. En dat is niet zonder reden: Barghouti is namelijk populair, en die populariteit vrezen de Israëlische autoriteiten.
Barghouti werd in 1959 geboren in Ramallah, in hetzelfde jaar waarin de verzetsbeweging Fatah ontstond. In 1974 zou hij zich bij die groep aansluiten. Niet lang daarna werd hij voor het eerst door Israël gearresteerd. Hij bracht toen vier jaar in de gevangenis door, maar gebruikte die tijd om Engels en Hebreeuws te leren. Nadat hij in de jaren tachtig vrijkwam, ging hij aan de Birzeit-universiteit geschiedenis en politicologie studeren. Daar ontmoette hij ook zijn vrouw, de jurist Fadwa Ibrahim, met wie hij in 1984 trouwde.
Tijdens de Eerste Intifada in 1987 kreeg hij naamsbekendheid onder Palestijnen vanwege zijn leiderschapskwaliteiten. Hij werd daarom jarenlang verbannen naar Jordanië. Pas in 1994, na de Oslo-akkoorden, mocht hij terugkeren. Gedurende de Tweede Intifada in 2000 speelde Barghouti opnieuw een prominente rol in het Palestijnse verzet en werd hij opnieuw een doelwit van Israël.
Toen in 2002 een opinieartikel van zijn hand in de Washington Post verscheen, was voor Israël de maat vol. Barghouti werd opgespoord, gearresteerd en in 2004 veroordeeld tot vijfmaal levenslang.
Vermoedelijk zijn de leiderschapskwaliteiten van Barghouti de reden dat de extreemrechtse Israëlische minister Itamar Ben-Gvir hem in de periode na 7 oktober in zijn cel vernederde door het volgende op video te verklaren: ‘Je zult ons niet verslaan. Wie zich tegen het volk van Israël keert en onze zonen en vrouwen doodt, zal worden uitgeroeid. Dat moet je weten.’