Een zonnige zomerdag was het. Als huisarts in opleiding begeleidde ik een patiënt met kanker. Hij was uitbehandeld. Het zou niet lang meer duren.
In de middag zou ik weer naar hem toegaan. Een bescheiden en aardige man.
De telefoon ging. Hij was zojuist overleden.
Ik reed naar hun huis in het heuvelachtige dorp. Ze woonden in een huis op een helling met een tuin vol met bloemen.
Met een ernstige blik belde ik aan. ‘Gecondoleerd mevrouw’.
De weduwe huilde zacht. ‘Dank u. Komt u binnen.’
Hun beide jongvolwassen dochters waren er ook.
Alle drie huilden ze stilletjes. Zwijgzaam keek ik toe. Hoe anders ging dat in mijn eigen cultuur. Klaagzang en geschreeuw waren hier niet te horen. Het was ingetogen. Het was waardig. Het ziekbed had ook al bijgedragen aan de acceptatie.
Ik moest schouwen. De dood officieel vaststellen. Ik wachtte daar even mee.
Ze haalden een donker pak en een wit overhemd uit de kast. Ze deden het overhemd aan. Tranen rolden over het overhemd, terwijl een dochter de knoopjes dichtdeed.
Nu gingen ze een stropdas omdoen. Voor mij was dat best vreemd. Ik zag dit voor de eerste keer. Bij ons, moslims, wordt de overledene in een wit gewaad gewikkeld.
Het lukte de dochter niet om de stropdas om te doen. De moeder probeerde het vervolgens. Ze hadden dit niet eerder gedaan. ‘Mag ik even?’ Vlot strikte ik de stropdas.
Ik deed de schouw, vulde de overlijdensformulieren in, condoleerde nogmaals en vertrok.
Onderweg naar de praktijk konden mijn culturele kaders het niet bevatten: ik had een dode een stropdas omgedaan.
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!