‘Al drieëndertig jaar zoek ik mijn zoon. Al drieëndertig jaar laat ik mijn huis niet schilderen om te voorkomen dat hij het niet herkent als hij ooit thuiskomt. Al drieëndertig jaar doe ik mijn deur niet op slot, zodat hij binnen kan komen als hij ooit thuiskomt.’
De Zaterdag-moeders kwamen op 25 augustus voor de zevenhonderdste keer bijeen op het Galatasaray-plein in Istanbul. De bijeenkomst werd verstoord door de politie, die ingreep met een waterkanon, traangas en rubberkogels. Zevenenveertig mensen werden aangehouden en later op de dag weer vrijgelaten. De autoriteiten gaven als verklaring voor de politie-interventie dat sociale media-accounts gelieerd aan de PKK, die op de Turkse, Europese en Amerikaanse terreurlijsten staat, opriepen tot deelname aan de bijeenkomst.
De Zaterdag-moeders kwamen voor het eerst bijeen op het Galatasaray-plein op 27 mei 1995. Sindsdien hebben ze meermaals hun wekelijkse bijeenkomsten moeten onderbreken als gevolg van politiegeweld en druk van de autoriteiten. De langste onderbreking duurde bijna tien jaar, van 13 maart 1999 tot 31 januari 2009.
De Zaterdag-moeders protesteren tegen staatsgeweld middels stille sit-ins en wakes. Ze dragen foto’s bij zich van hun vaders, echtgenoten, zonen, dochters en andere dierbaren die slachtoffer zijn geworden van de gedwongen verdwijningen en politieke moorden die begonnen na de coup van 1980 en escaleerden in de donkere en bloedige jaren negentig in Turkije, op het hoogtepunt van het conflict tussen de staat en de PKK (1978-heden), die aan meer dan vijftigduizend mensen het leven heeft gekost.
Alleen al in de periode 1992-1996 zijn volgens de Turkse mensenrechtenorganisatie IHD melding gedaan van 792 gedwongen verdwijningen en politieke moorden in het oosten van Turkije. Van vele andere dergelijke misdaden, is volgens de mensenrechtenorganisatie geen melding gemaakt.
De Zaterdag-moeders eisen van de staat onder meer de restanten van de lichamen van hun dierbaren, de vervolging van de daders, de aanpassing van het strafrecht om de vervolging van de daders van gedwongen verdwijningen en politieke moorden te vergemakkelijken en de ondertekening van het Internationaal Verdrag Inzake de Bescherming van Alle Personen Tegen Gedwongen Verdwijning.
In het kader van de zevenhonderdste bijeenkomst van de Zaterdag-moeders in Istanbul werden ook bijeenkomsten gehouden in andere steden in de wereld, waaronder Keulen, Berlijn, Hamburg, Frankfurt, Parijs, Bordeaux, Straatsburg, Wenen, Innsbruck, Stockholm, Göteborg, Kopenhagen, Aarhus, Toronto, Melbourne, Londen, Brussel en Amsterdam. De bijeenkomst in Amsterdam, op de Dam, werd georganiseerd door het Nederlandse Comité Zaterdag-moeders.
De Zaterdag-moeders herinneren ons eraan dat Turkije niet alleen het land is van geschiedenis, cultuur, prachtige stranden, lekker eten, betoverende natuur en warme gastvrijheid, maar ook van de grove mensenrechtenschendingen en het stille leed. De Kanttekening sprak erover met de gerenommeerde historicus en socioloog Ugur Ümit Üngör (Universiteit Utrecht) en twee leden van het Nederlandse Comité Zaterdag-moeders, Gülcan Coban en ‘Cevdet’ (gefingeerde naam, zijn echte naam is bekend bij de redactie), die niet met zijn naam in de krant wil, uit angst dat hij opgepakt wordt als hij op vakantie gaat naar Turkije.
Desaparecidos
‘De mensen die hebben deelgenomen aan de bijeenkomst in Amsterdam voelen zich solidair met de Zaterdag-moeders. Met dit soort bijeenkomsten kan meer aandacht gegenereerd worden voor het leed van de Zaterdag-moeders’, verklaart Cevdet. ‘Behalve een solidariteitsactie was de meeting een protestactie tegen het Erdogan-regime. Een regime dat mensen die schreeuwen om rechtvaardigheid, vrijheid en gelijkheid, beschouwt als vijanden van de staat. Mijn afkeer van het regime is een reactie op de schaamteloze media van het regime die propaganda verspreiden in plaats van journalistiek bedrijven en het gedrag van de regimeleden en hun slaafse volgers die oorlog, bloed en de dood adoreren, het vermoorden van andersdenkenden rechtvaardigen en de invoering van de doodstraf eisen.’
Coban omschrijft het leed van de Zaterdag-moeders als een ‘open wond’. ‘Ze hebben geen disproportionele eisen, ze willen niets geks. Ze willen simpelweg weten wat er met hun dierbaren is gebeurd. Ze willen hun dierbaren begraven. Ze willen gerechtigheid en de waarheid. Zelfs het recht om op een normale manier te rouwen is hen afgenomen. Hun leed is ongelofelijk groot.’
Eén van de bekendste Zaterdag-moeders, Berfo Kirbayir, verklaarde in 2013: ‘Al drieëndertig jaar zoek ik mijn zoon. Al drieëndertig jaar laat ik mijn huis niet schilderen om te voorkomen dat hij het niet herkent als hij ooit thuiskomt. Al drieëndertig jaar doe ik mijn deur niet op slot, zodat hij binnen kan komen als hij ooit thuiskomt.’ Berfo Kirbayir, die Berfo Ana (Moeder Berfo) werd genoemd, overleed in hetzelfde jaar, zonder ooit te weten te komen wat haar zoon (Cemil Kirbayir), die na de coup van 1980 werd opgepakt en verdween, precies is overkomen.
‘Het feit dat de Zaterdag-moeders de lichamen van hun ontvoerde, verdwenen, omgekomen dierbaren niet hebben gekregen en daarom niet hebben kunnen begraven, heeft een specifiek trauma gecreëerd’, vertelt Üngör. ‘Ze kunnen niet naar de begraafplaats gaan om te rouwen of bidden. We hebben het hier over vooral moslims, volgens de islamitische traditie en zowel de Turkse als Koerdische cultuur, moeten doden begraven worden en allerlei rituelen zijn daar onderdeel van. Het gaat hier dus over een bijzondere, specifieke vorm van geweld, anders dan bijvoorbeeld een meer straightforward massamoord.’
Üngör wijst erop dat gedwongen verdwijningen onderdeel zijn van de geschiedenis van vele andere delen van de wereld. Hij geeft als voorbeeld de Moeders van de Plaza de Mayo, die in 1977 begonnen te demonstreren op het Plaza de Mayo (Mei-plein) in de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires voor hun kinderen die verdwenen onder de dictatuur van de militaire junta in Argentinië, die het land van 1976 tot 1983 bestuurde. De schattingen van het aantal desaparecidos (verdwenen personen) in die periode lopen uiteen van dertienduizend tot dertigduizend. Een ander voorbeeld dat Üngör noemt is het Bloedbad van Srebrenica in 1995, dat volgens het Srebrenica-Potocari Memorial Center aan 8.373 Bosnische moslims, onder wie vooral mannen en jongens, het leven heeft gekost. ‘Het regime van Ratko Mladic, Radovan Karadzic en Slobodan Milosevic heeft deze duizenden mensen geëxecuteerd en vervolgens geprobeerd om hun lichamen te verbergen, onder meer in massagraven, expliciet met het doel om forensisch bewijs aan het oog te onttrekken.’
Bloedbaden
In Turkije staken gedwongen verdwijningen niet plotseling de kop op na de coup van 1980, ze vormen een terugkerend fenomeen. Zo waren ze onderdeel van de Ottomaanse campagnes in het eerste deel van de vorige eeuw tegen christenen, Zaza’s en Koerden. De International Association of Genocide Scholars concludeerde in 2007: ‘De Ottomaanse campagne tegen christelijke minderheden in het rijk tussen 1914 en 1923 vormde een genocide op Armeniërs, Assyriërs en Pontische en Anatolische Grieken.’ Üngör: ‘De Armeense Genocide is hét grootschalige geweldsincident in de Turkse geschiedenis, die in 1915 begon met de arrestatie van meer dan tweehonderd Armeense intellectuelen en gemeenschapsleiders, van wie de meesten werden vermoord, net zoals meer dan een miljoen andere Armeniërs. Let that sink in, meer dan een miljoen Ottomaanse burgers zijn uitgemoord door hun eigen staat. Dat heeft geen precedent in de geschiedenis van de regio. De republiek, opgericht in 1923, is als het ware gesticht op genocide.’
Andere voorbeelden van schokkende geweldsincidenten of periodes van geweld in de Turkse geschiedenis sinds het einde van de negentiende eeuw (ook andere actoren dan de staat gebruikten geweld):
- Hamidische Bloedbaden (1894-1896), die in het Ottomaanse binnenland begonnen en zich later uitbreidden tot andere gebieden in het rijk. Gericht tegen christenen, vooral Armeniërs en Assyriërs.
- Bloedbad van Lassithi (1897), in het oosten van Kreta, een vilayet (provincie) van het Ottomaanse Rijk. Gericht tegen moslims van Griekse afkomst.
- Bloedbad van Adana (1909). Gericht tegen christenen, vooral Armeniërs en Assyriërs.
- Massamoorden op moslims, vooral Albanezen, Pomaken en Turken, in de Ottomaanse gebieden in de Balkan tijdens de Balkan Oorlogen (1912-1913).
- Massamoorden op moslims, vooral Turken en Koerden, in gebieden in het noordoosten van het Ottomaanse Rijk die bezet werden door Keizerrijk Rusland (1915-1918).
- Koerdisch-alevitische Opstand van Kocgiri (1921), die hardhandig de kop werd ingedrukt.
- Grote Brand van Smyrna/Izmir (1922), die aan vele Grieken en Armeniërs het leven kostte.
- Massamoorden op soennitische Zaza’s en Koerden en een kleinere groep alevitische Zaza’s tijdens de Opstand van Sjeik Said (1925) in een aantal steden in het zuidoosten van het land.
- Bloedbad van Zilan (1930) tijdens de Opstand van Ararat/Agri (1927-1930). Gericht tegen Koerden.
- Massamoorden op alevitische Zaza’s en Koerden tijdens de Opstand van Dersim (1937-1938).
- Pogrom van Istanbul (1955). Gericht tegen Grieken.
- Post-coup-periode (na de coup van 1960).
- Post-coup-periode (na de coup van 1971).
- Bloedbad van Maras (1978). Gericht tegen Koerdische alevieten.
- Bloedbad van Corum (1980). Gericht tegen Turkse alevieten.
- Post-coup-periode (na de coup van 1980).
- Bloedbad van Pinarcik (1987). Gericht tegen Koerden.
- Bloedbad van Sivas (1993). Gericht tegen Turkse alevieten.
- Bloedbad van Basbaglar (1993). Gericht tegen Turkse soennieten.
- Bloedbad van Roboski (2011). Gericht tegen Koerden.
- Couppoging (2016) en post-couppoging-periode.
Zwarte komedie
Sinds de couppoging van 15-16 juli 2016 zijn volgens officiële cijfers meer dan tachtigduizend mensen gearresteerd en meer dan honderdzeventigduizend mensen ontslagen, onder wie rechters, aanklagers, advocaten, militairen, politieagenten, docenten, journalisten, activisten en politici. Kidnappings, gedwongen verdwijningen en martelingen zijn weer aan de orde van de dag, volgens mensenrechtenorganisaties, waaronder Human Rights Watch, die de regering meermaals tevergeefs heeft opgeroepen duidelijkheid te verschaffen.
Tijdens de coups van 1960, 1971 en 1980 is relatief weinig bloed vergoten, deze coups staan dan ook bekend als grotendeels ‘bloedeloze’ coups. Na de coups volgden echter periodes van repressie en geweld in de vorm van onder meer gedwongen verdwijningen, martelingen en moorden. In tegenstelling tot deze drie coups, was de couppoging van 2016 uiterst gewelddadig. ‘Of het Erdogan nu goed uitkomt of niet, de realiteit is: het parlement werd gebombardeerd, er is over mensen heen gereden met tanks, op mensen geschoten en de bedoeling was het vliegtuig van een zittende president uit de lucht te schieten. Spectaculair en zonder precedent in de Turkse geschiedenis’, constateert Üngör.
‘Als ik naar het Turkije van na de couppoging kijk, lijkt het net alsof ik kijk naar een interactieve zwarte komedie’, zegt Cevdet. ‘De cast van de film bestaat uit heel de bevolking, iedere burger heeft een rol in de film. De film is volgens velen een meesterwerk of een box-office success, maar feit is dat de film een blamage, een compleet fiasco is.’ Hij ziet twee groepen mensen in Turkije. ‘De strijd tussen goed en kwaad in het land wordt gestreden tussen aan de ene kant de gewetensvolle mensen die de menselijke waarden hoog in het vaandel dragen en geloven in rechtvaardigheid en aan de andere kant de onverschillige of meedogenloze mensen die dat niet doen. Het is geen strijd tussen ideologieën, religies, culturen, sociale klassen of etniciteit, want binnen elke groep zijn er mensen van beide soorten.’
Cevdet pleit voor eenheid binnen de Turkse oppositie. ‘De oppositie moet zich verenigen rond menselijke waarden, pro-actief democratie eisen en opkomen voor de rechten van iedereen, zonder onderscheid te maken op basis van etniciteit, levensbeschouwing, geslacht, seksuele voorkeur en andere persoonlijke kenmerken. Wanneer dat gebeurt, zal het regime instorten. Sommige mensen proberen zichzelf en anderen te troosten door te zeggen dat dit regime de boeken in gaat als een schandvlek in de geschiedenis van de mensheid. Ze houden zichzelf voor de gek, want de geschiedenis wordt altijd bepaald door de overwinnaars. Als dit regime niet een halt toegeroepen wordt, zal ze zijn eigen geschiedenis zélf schrijven. De oplossing is dat het regime berecht wordt, als waarschuwing voor politici met dictatoriale ambities en om de pijn van de vele slachtoffers te verzachten. De oppositie moet dat afdwingen.’
De democratisch-socialistische oppositiepartij HDP, die ondanks de arrestatie van duizenden van haar leden oppositie blijft voeren, kan rekenen op de sympathie van Cevdet, maar hij is negatief over de rest van de oppositie. Hij haalt uit naar de grootste oppositiepartij, de kemalistische CHP. ‘De CHP moet haar tanden laten zien aan het regime in plaats van stilzwijgend toekijken hoe het regime Turkije naar de afgrond leidt. ‘Wanneer de tijd rijp is, zullen we onze allerhardste reflex tonen’, zei een prominente CHP’er onlangs. Wat moet er dan in hemelsnaam nog gebeuren voordat de CHP haar ‘allerhardste reflex’ toont? Zo kan de CHP in plaats van een paar van haar parlementsleden te sturen naar de eerstvolgende bijeenkomst van de Zaterdag-moeders op het Galatasaray-plein, zoals ze altijd doet, ál haar parlementsleden sturen. Dat zou pas een boodschap zijn aan het regime. Wat houdt de CHP tegen? Is de partij bang dat ze wordt weggezet als ‘terroristisch’, omdat het regime de mensen op het Galatasaray-plein heeft gelabeld als ‘terroristen’?’ Cevdet heeft ook geen goed woord over voor de nationalistische oppositiepartij Iyi Parti. ‘Waarom steunt de Iyi Parti de Zaterdag-moeders niet? De partij beweert democratisch te zijn, of is dat slechts een leugen om haar ware fascistische identiteit te camoufleren? Is de partij bang dat ze in verband gebracht wordt met Armeniërs zoals Garo Paylan (parlementslid namens de HDP, red.) en de zoon van Hrant Dink (vermoorde journalist, red.) die van zich laten horen op het Galatasaray-plein?’
Coban laakt de houding van de Europese Unie tegenover de mensenrechtenschendingen in Turkije. ‘De EU roert zich nauwelijks over de mensenrechtenschendingen waar een NAVO-bondgenoot zich schuldig aan maakt. EU-landen blijven wapens exporteren naar Turkije. Nederland is één van de grootste investeerders in het land. Zolang dit soort belangen de ethiek parten spelen, zal de EU nooit de daad bij het woord voegen tegen de mensenrechtenschendingen.’
Vuile oorlog
Sommige waarnemers beweren dat het staatsgeweld inmiddels het hoogste niveau heeft bereikt sinds de oprichting van de republiek. Üngör is het daar niet mee eens. ‘De machtsconcentratie in de handen van één man, Erdogan, neemt zonder meer zorgwekkende proporties aan, het begint te lijken op Atatürks kemalisme en dictatoriale éénpartijstaat, maar het staatsgeweld nu is niet het ergste dat de republiek heeft meegemaakt. Dat was in de jaren negentig, tijdens de ‘vuile oorlog’ tegen de PKK. De intensiteit en breedte van het staatsgeweld in die periode en de impact, de trauma’s die het heeft gecreëerd, is van een andere orde.’
Üngör noemt voorbeelden van dat geweld. ‘Onder meer de JITEM (‘contra-terrorisme-organisatie’ van de gendarmerie die eind jaren tachtig werd opgericht, het bestaan van de organisatie werd lange tijd ontkend door de staat, onder anderen oud-premiers Bülent Ecevit en Mesut Yilmaz hebben het bestaan van de organisatie bevestigd, red.), een belangrijk onderdeel van de diepe staat, heeft zich schuldig gemaakt aan een breed scala aan misdaden. Neem de grootschalige gedwongen verdwijningen: veel slachtoffers waren competente Koerden die de potentie hadden om uit te groeien tot gemeenschapsleiders, daarom zijn ze uit de weg geruimd. Of de bosverbrandingen in onder meer Sirnak, Bingöl, Tunceli en Hakkari. Of de systematisch verkrachting van Koerdische gevangenen, vrouwen én mannen, meestal in politie- en gendarmeriecellen. Nu worden gevangenen ook verkracht, maar het is geen beleid zoals tijdens de ‘vuile oorlog’.’
Geweld produceert geweld, blijkt wederom. ‘De meeste Koerden die zich in die periode hebben aangesloten bij de PKK, hebben dat niet primair gedaan vanuit ideologische overwegingen, maar door de trauma’s en wraakgevoelens en het gevoel van onrecht die ze hebben overgehouden aan het staatsgeweld’, aldus Üngör. ‘Als personen die je dierbaar zijn worden doodgemarteld, kan je besluiten de wapens op te pakken, uit liefde voor je vermoorde dierbaren. Als de staat beter was omgegaan met de Koerden, zou de PKK nooit hebben bestaan.’
Door het aanhoudende geweld van beide kanten lijkt het einde van het decenniadurende conflict niet in zicht. ‘Het blijft een bloedig conflict met verschillende vormen van geweld’, zegt Üngör ‘Het is ook een strijd van verschillende capaciteiten. De PKK is lang niet zo machtig als de staat, maar niettemin zeer gewelddadig. Bepaalde vormen van geweld zijn ingezet door zowel de staat als de PKK, zoals executies en martelingen. Maar omdat de staat, inclusief de diepe staat, sterker en machtiger is dan de PKK, is het staatsgeweld omvangrijker en ongebreidelder.’
Landverrader
Üngör is een internationale autoriteit op het gebied van de genocidestudies. Hij heeft een reeks indrukwekkende publicaties op zijn naam staan. Met zijn promotieonderzoek naar de vorming van de Turkse natiestaat, getiteld Young Turk social engineering: mass violence and the nation state in Eastern Turkey, 1913-1950, is hij meermaals in de prijzen gevallen. Zo ontving hij de Heineken Young Scientists Award voor de Historische Wetenschap. Zoals je van elke wetenschapper mag verwachten, baseert Üngör zijn uitspraken op feiten. Een kwestie van onderzoeken, constateren, analyseren en concluderen. Zijn werk valt echter niet bij iedereen in goede aarde. Vooral zijn vele publicaties over de Armeense Genocide en rol in de documentaire Het land van onze grootouders (2010) over de genocide, zijn sommige Turken een doorn in het oog. Uitgemaakt worden voor ‘landverrader’ of ‘terrorist’, omdat je de Turkse staatslijn niet volgt; het is een bekend fenomeen in de Turkse gemeenschap. Üngör kan erover meepraten.
‘Ik ben weleens uitgemaakt voor het één en ander’, zegt Üngör. ‘Sommige mensen die me beschuldigingen raken echter in de waar als ik, bijvoorbeeld als het gaat om het conflict tussen de staat en de PKK, uitleg dat ik oog heb voor het geweld van beide kanten; je kunt het ene niet begrijpen zonder het andere. Als wetenschapper probeer ik met een bepaalde distantie te kijken naar het geweld dat tegen mensen wordt gepleegd. Ik ben geen activist, ik ben een wetenschapper. Ik heb geen begrip voor geweld, ik keur het af, door wie het ook wordt gepleegd. Maar afijn, ik besef dat beschuldigingen en verdachtmakingen erbij horen als je onderzoek doet naar gevoelige thema’s zoals geweld.’ In het verdomhoekje geplaatst worden om je persoonlijke visie, komt uiteraard niet alleen voor in de Turkse gemeenschap, het is een universeel probleem, erkent ook Üngör. ‘Ik heb collega’s met andere culturele achtergronden die hetzelfde meemaken. Bijvoorbeeld collega’s die onderzoek doen naar het geweld in Bosnië, zij worden ook uitgemaakt voor van alles en nog wat door Servische nationalisten.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!