Volgens historici Remco Raben en Peter Romijn werd het extreme geweld van het Nederlandse leger tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) structureel verdoezeld.
Op 17 augustus 1945 verklaarde de Republiek Indonesië zich onafhankelijk. Nederland accepteerde dit niet, met als gevolg een koloniale oorlog die tot eind 1949 zou duren. Aan Nederlandse zijde sneuvelden zo’n 5.000 man, aan Indonesische zijde vielen tussen de 100.000 en 200.000 dodelijke slachtoffers.
Op 17 februari 2022 werden de eerste studies van ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950’ gepubliceerd. Een gezamenlijke onderzoeksprogramma van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudie. Het Nederlandse leger heeft zich schuldig gemaakt aan ‘structureel extreem geweld’, concludeerden de historici.
Nu, anderhalf jaar later en enkele maanden na de officiële Nederlandse excuses hiervoor, presenteren historici Remco Raben en Peter Romijn het boek Talen van Geweld. Hierin kijken ze niet naar het structurele extreme geweld an sich, maar hoe het leger – gesteund door de koloniale ambtenaren en Den Haag – gevoelige informatie in de doofpot wist te houden.
Waarom is dit nieuwe boek belangrijk? Wat is de toegevoegde waarde van deze studie, ten opzichte van al die andere studies over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog die recent zijn verschenen?
Peter Romijn: ‘Communicatie is van cruciaal belang. Taal doet er enorm toe. Taal framet de kwesties. En de taal over de oorlog in Indonesië was gevoed door het koloniale perspectief. Nederland zou een ‘weldadig’ regime hebben gevoerd in Indonesië en we hadden ook alle recht om na de Tweede Wereldoorlog en de Japanse bezetting terug te keren naar de kolonie. Dit narratief rechtvaardigde de oorlog, die op deze manier acceptabel werd gemaakt, alsmede het geweld. Nederland gebruikte eufemistische termen om het geweld te beschrijven. Een kampong werd ‘gezuiverd’, mensen werden ‘neergelegd’. Zuiveringsoperaties van het Nederlandse leger eisten talloze Indonesische slachtoffers. Maar met deze quasi-technische terminologie leek het minder erg.’
‘Belangrijk is dat het leger de informatievoorziening domineerde. Ambtenaren en anderen namen de terminologie van het leger over, het taalgebruik moest verhullen wat er echt gebeurde. Het dominante narratief was dat dit alles nu eenmaal moest gebeuren, dat het een hoger doel diende, dat Nederland goede bedoelingen had.’
‘Onwelgevallige onderzoeken belandden in de la’
Remco Raben: ‘We hebben geen bestuurlijke geschiedenis geschreven, maar naar het traject van de informatie over het geweld en daarmee kennisvorming gekeken. Bestuurders en politici konden alleen opereren op basis van bepaalde kennis, maar de informatie werd beheerst door het Nederlandse leger. En het leger filterde veel informatie. Met onze invalshoek bestrijken we het hele spectrum van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, vanaf de dorpen en de rijstvelden tot aan de koloniale en republikeinse Indonesische bestuurders en journalisten en de regering in Nederland.’
‘Het is belangrijk hoe je bepaalde gebeurtenissen beschrijft. Geweld wordt taal. Daardoor kan het bewegen door alle bestuurslagen. Maar taal wordt ook geweld. Taal dient als stimulans om bepaalde vormen van geweld in te zetten. Als je tegenstanders neerzet als terroristen en bandieten dan schep je een klimaat waarin een hard, gewelddadig optreden tegen hen wordt gelegitimeerd.’
Veel informatie belandde natuurlijk in de doofpot. Maar sommige informatie bereikte toch het publiek, zoals de massa-executies van Indonesiërs op Zuid-Sulawesi door het Depot Speciale Troepen van de beruchte kapitein Raymond Westerling. Hoe kan het dat sommige informatie wel en andere informatie niet het publiek wist te bereiken?
Peter Romijn: ‘Dat hing heel erg van de omstandigheden af. Als gevoelige informatie over Nederlands geweld in ons land in de openbaarheid kwam, leidde dat steevast tot ophef en een publiek debat en dienden Kamerleden een verzoek in om een onderzoek in te stellen naar deze gebeurtenis. Het leger zelf probeerde de informatiestroom te controleren, maar dat lukte niet altijd. Via brieven van militairen naar huis kwam er soms gevoelige informatie naar buiten, of via een Nederlands parlementslid dat in Indonesië was, of via een journalist ter plaatse of buitenlandse kanalen.’
‘De Zuid-Sulawesi-affaire was echter zo groot dat die uiteindelijk niet in de doofpot kon blijven. In een periode van enkele maanden tijd vermoordden Westerling en de zijnen duizenden mensen. Maar toch duurde het ook hier maanden voordat de affaire in de openbaarheid kwam. En de commissie die alles moest onderzoeken deed twee jaar over haar werk en trok geen harde conclusies.’
Remco Raben: ‘De Zuid-Sulawesi-affaire was groot. Er vielen veel doden. Ook toen vonden ze dat echt niet in orde. Het is een schandaal geworden. Maar niettemin is er veel van dit schandaal in de doofpot beland, veel geweld werd toegedekt. Nederlandse bestuurders en politici wisten dat ze voor de oorlogsmisdaden van Westerling en de zijnen medeverantwoordelijk waren. Onwelgevallige onderzoeken belandden in de la. Ze werden achtergehouden op advies van gouverneur-generaal Huib van Mook.’
Dat er veel in de doofpot belandde kwam het bestuur en de politiek toch ook heel goed uit? Want dan konden ze hun handen wassen in onschuld. Zij wisten immers hoegenaamd niets.
Peter Romijn: ‘Ja. En bestuurders maakten het bovendien ook kleiner. Dat het allemaal gebeurde in Indonesië, ver hier vandaan, maakte het makkelijker. Je kon dan doen alsof je er niets van wist. Je hoefde het niet te problematiseren.’
Remco Raben: ‘Den Haag vond het allemaal goed wat het leger deed, zelfs als er schandalen waren. In ons boek beschrijven we een casus op Oost-Java, waar vijf Indonesiërs terechtgesteld werden bij een ziekenhuis. Het leger en de regering in Batavia namen een hypotheek op de conclusies, door bij voorbaat al te stellen dat er niets verkeerds gebeurd was.’
En het leger zelf stopte alles in de doofpot?
Peter Romijn: ‘Het leger zei een zelfreinigend vermogen te hebben. Als er ‘excessen’ plaats vonden dan zou het leger dit zelf wel oplossen. De krijgsraden maakten overuren, zei het leger ook. Maar de zaken die voor de krijgsraad kwamen waren geen zaken over extreem geweld tegen Indonesiërs. Het ging om disciplinekwesties. Nederlandse soldaten die zich schuldig maakten aan diefstal, dronkenschap, of in slaap waren gevallen tijdens de wacht. De krijgsraad pakte het extreme geweld niet aan. Dit werd gezien als een bijproduct van militaire operaties. En dan kom ik weer terug op het belang van taal. Extreem geweld werd geframed als zuiveringen. Het platschieten van een dorp en het executeren van alle mannen uit dat dorp heette een zuivering.’
Remco Raben: ‘Er was bovendien geen controle op het leger. Er was een staat van oorlog en een staat van beleg waardoor het leger veel bestuurlijke bevoegdheden had. De meeste koloniale bestuurders onderschreven het mantra dat het herstel van de orde voorrang had. Er was in Indonesië sprake van een bureaucratische dictatuur. Er waren geen controlemechanismen. Het leger kreeg een blanco volmacht. Daar kwam bij dat het Nederlandse leger en de Nederlandse overheid nooit naar de mening van de Indonesiërs vroegen. Als Indonesiërs een misdaad of gewelddadige actie aankaartten, werd dit meteen in twijfel getrokken. Indonesische republikeinse bronnen? Propaganda, leugens. Er werd nooit onderzoek gedaan naar de slachtoffers van het extreme geweld.’
‘Veel koloniale bestuurders in Jakarta waren kritisch over de manier waarop de oorlog werd gevoerd’
‘Voor ons onderzoek hebben we ook Indonesië bezocht en met veel mensen gesproken. Hier in Nederland discussiëren we nog steeds over de vraag in hoeverre er sprake was van extreem geweld, maar in Indonesië weet iedereen het antwoord hierop. Het was een verschrikkelijke oorlog, met structureel extreem geweld. Niet alleen de ouderen die nog in leven zijn, vertelden ons dit, maar ook de jongere generaties zijn bekend met de verhalen van geweld.’
Niet iedereen in Nederland wil dit horen natuurlijk. Denk aan Bauke Geersing, die eerder dit jaar een revisionistische bundel over Indonesië uitbracht, en Palmyra Westerling, de dochter van Raymond Westerling, de commandant van de Speciale Troepen in de jaren 1946-1948. Zij verdedigt het optreden van haar vader.
Remco Raben: ‘Een deel van Nederland is nog steeds hardhorend. Daarom moeten we ook hard roepen hoe het wel zit. Dat Geersing en anderen ons nu als linkse gekkies wegzetten, dat zegt meer over hen als over ons. Dit soort beschuldigingen glijden van ons af.’
Een ander argument, dat je in die conservatieve kringen regelmatig hoort, is dat er vroeger andere normen golden, en dat je onze eenentwintigste moraal niet op de jaren veertig van de vorige eeuw moet toepassen.
Remco Raben: ‘Dat is een slecht argument. Mensen in die tijd waren ook kritisch. Extreem geweld werd in de tijd ook afgekeurd, voor zover er hierover werd bericht. Het oorlogsrecht was onder invloed van de oorlogstribunalen na de Tweede Wereldoorlog internationaal in beweging, waarin geweld tegen burgers werd verboden. De essentie van die internationale normen was echter allang gangbaar.’
En krijgen we straks ook meer aandacht voor het Indonesische perspectief? Want dit onderzoek, hoe interessant en kritisch ook, is weer vanuit het Nederlandse perspectief geschreven?
Peter Romijn: ‘Het doel van ons onderzoeksprogramma was ook om Indonesische stemmen te laten horen. We hebben ons best gedaan Indonesische historici bij ons onderzoek te betrekken, maar dit is niet honderd procent gelukt. We hebben wel een paar bundels uitgebracht met Indonesische historici, en samengewerkt met enkele lokale geschiedkundigen, onder andere uit Yogjakarta [in Midden-Java, red.]. Belangrijk is daarom dat ons onderzoek een follow-up krijgt. Wat gaan we straks onderzoeken?’
Remco Raben: ‘Het blijft een Nederlands onderzoeksprogramma, vanuit een Nederlandse vraagstelling. En deze vraagstelling is belangrijk, want we hebben als Nederland voordat dit onderzoeksprogramma begon de oorlog niet in volle omgang begrepen, en de donkere kanten waaronder de oorlogsmisdaden eigenlijk niet geaccepteerd.’
Was er in Nederland in de jaren 1945-1949 trouwens ook oppositie tegen de oorlog?
Peter Romijn: ‘Die was er wel, maar was niet krachtig genoeg. De communisten waren tegen de oorlog, en de linkervleugel van de PvdA. Zij keerden zich tegen het extreme geweld, maar waren als gevolg van de Koude Oorlog ook elkaars tegenstanders. Ook enkele progressieve leiders van de Hervormde Kerk, waren kritisch. Maar de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking steunde de oorlog.’
Remco Raben: ‘Veel koloniale bestuurders in Jakarta waren kritisch over de manier waarop de oorlog werd gevoerd. Maar ze konden er weinig aan doen. Dit kwam ook door hun legalistische benadering van de Indonesische kwestie. Eerst moest de orde worden hersteld, dan pas kon je over de toekomst praten. Een Verenigde Staten van Indonesië dat met het Nederlandse moederland verbonden zou blijven, of iets anders.’
Peter Romijn: ‘Nederland wilde de dialoog met Indonesië aangaan mits dat gebeurde op Nederlandse voorwaarden. Dat rechtvaardigde het militaire optreden. Ook als het uit de hand liep. En het liep dagelijks uit de hand.’
Ten slotte: wat zijn de lessen van deze studie voor nu?
Peter Romijn: ‘Dat overheden hun eigen optreden rechtvaardigen, dat heeft iets algemeens. Ik zie veel parallellen. Niet alleen als ze met andere landen in oorlog waren en over de scheef gingen, maar je ziet soortgelijke mechanismen bijvoorbeeld ook met de toeslagenaffaire. De Nederlandse overheid hield onwelgevallige feiten weg, luisterde niet naar de slachtoffers, probeerde de informatievoorziening te beheersen. Dit onderstreept het belang van goede toegang tot overheidsinformatie.’
Remco Raben: ‘Wij zijn historici, geen moralisten. Wel zou je, denk ik, kunnen zeggen dat een goed functionerende democratie van essentieel belang is om de waarheid te achterhalen. Autoriteiten, ook in een democratie, liegen en bedekken altijd. Denk ook aan de Nederlandse aanval in 2015 op Hawija in Irak, waarbij meer dan zeventig burgerdoden vielen. Een sterke civil society is nodig om onrecht aan te kaarten, de waarheid te achterhalen. In het Indonesië van de jaren veertig bestond die civil society niet. De autoriteiten legden nauwelijks verantwoordelijkheid af voor wat ze deden. Dit leidde ook tot ernstige uitwassen.’
Nu u hier toch bent...
Goede journalistiek kost geld. Leden en donaties maken onze gebalanceerde berichtgeving over biculturaliteit, zingeving en vrijheid mogelijk. Steun ons daarom als u ons werk belangrijk vindt.
Vertel mij meer!